Het einde van Abe Reles

MURDER INCORPORATED
Joodse gangsters in New York

De meest joodse van alle joods-Amerikaanse gangsters moet Red Levine zijn geweest, de killer die op de Sabbath weigerde te vechten en zich dan nog liever neer liet slaan door een ventje dat half zo groot was als hijzelf. Je kunt veel zeggen van de georganiseerde misdaad, maar niet dat er geen kleurrijke figuren bij te vinden waren.
Zo had je ook Gangy Cohen, die in opdracht van de organisatie waartoe hij behoorde zijn collega-gangster en vriend Walter Sage vermoordde. Hij reed met Walter New York uit en bracht hem met een ijspik tweeëndertig verwondingen toe met de dood tot gevolg. Maar daarna zagen de begeleiders in de achterop komende auto stomverbaasd hoe Gangy het bos in rende en in het niets verdween. Hij wist de bende te verlaten zonder er zijn leven bij in te schieten, wat weinigen voor elkaar kregen. Een paar jaar later zat een van zijn oude vrienden in de bioscoop en zag Gangy als politieagent op het witte doek verschijnen. Hij had in Hollywood carrière gemaakt als acteur in B-films. De volgende dag zat de hele rank and file van de Brooklynbende die door de pers Murder Incorporated was gedoopt in de filmzaal. 'Hij was de held van de jongens. Wanneer de zaken te ruig werden, konden ze altijd nog naar Hollywood gaan om filmster te worden,' schrijft Rich Cohen in zijn boek Tough Jews. Fathers, Sons and Gangster Dreams. Maar voor Gangy Cohen (geen familie van de auteur) eindigde de droom toen een wakkere agent van de Newyorkse politie ook een avondje naar de film ging. Gangy Cohen werd geboeid en wel teruggehaald van de Westkust.
Rich Cohens kroniek van het joodse gangsterdom in New York is fascinerend, ook al is de Newyorkse misdaad al onderwerp geweest van zoveel boeken dat je je erover verbaast dat er nog wat nieuws over kan worden gezegd. Een van de hoogtepunten was Herbert Ashbury's The Gangs of New York dat al in 1927 verscheen. E.L. Doctorow bleef heel dicht bij de feiten in zijn historische roman Billy Bathgate, geïnspireerd op de geschiedenis van Dutch Schultz, een van de grootste joodse gangsterbazen. Cohen heeft een originele invalshoek gevonden. Hij bekijkt alles vanuit het perspectief van de joodse buurt Brownsville in Brooklyn en de lokale gangs die daar ontstonden, de Shapiro's en vooral de bende van Abraham 'Kid Twist' Reles. Met moord en doodslag wist Reles de Shapiro's buitenspel te zetten, hij werd de schaduwkoning van Oost-Brooklyn en trok begin jaren dertig de aandacht van het almachtige Syndicaat, het samenwerkingsverband van vijf grote Newyorkse gangsterorganisaties, de vijf 'families', die de onderwereld van de stad regeerden vanuit kantoren op Manhattan. De vechtersbazen uit Brooklyn werden uitverkoren als permanent doodseskader van het syndicaat, vandaar de naam Murder Incorporated.
Arnold Rothstein, de aartsvader van het syndicaat, was ook joods, de zoon van een rijke katoenfabrikant, een gokker en de machtigste crimineel van New York toen hij stierf in 1928 en het syndicaat naliet aan zijn adjudanten. Figuren als Louis Lepke, Meyer Lansky, Bugsy Siegel, Lucky Luciano, Frank Costello en Dutch Schultz kregen de leiding over de vijf families. Italianen en joden werkten nauw samen en Luciano en Lansky beschouwden elkaar zelfs als bloedbroeders.
Rich Cohen volgt de verdere ontwikkelingen tot kort na de Tweede Wereldoorlog. Tegen die tijd waren de meeste bendeleiders in de strijd gesneuveld, op de electrische stoel beland of geëmigreerd. Lucky Luciano werd op de boot naar Italië gezet na een pardon wegens goed gedrag tijdens de Tweede Wereldoorlog. Joodse zware jongens moesten constateren dat er geen nieuwe generatie was die hen kon opvolgen - en daar waren ze blij om, schrijft Cohen.
Waarmee we belanden bij zijn interpretatie van deze misdaadgeschiedenis. Cohen beweert dat het joodse gangsterdom alom wordt ontkend. Door joden zelf, die vinden dat een jood zich zo niet hoort te gedragen en het dus ook niet doet. En door niet-joden die de gewelddadige crimineel niet in overeenstemming kunnen brengen met hun stereotype beeld van joden. Allicht zullen er mensen zijn die zo denken, maar wie tussen 1910 en 1945 een krant las, zag daar met de regelmaat van de klok de bovenstaande joodse namen op de voorpagina terugkeren en wie zich nu alleen maar oppervlakkig in de Amerikaanse misdaadgeschiedenis verdiept struikelt al over hun namen. Als er iets verzwegen werd was het toch een algemeen bekend publiek geheim.
Cohen werpt zich op als pleitbezorger van het joodse gangsterdom. Niet dat hij hun misdaden goedpraat, maar op een of ander abstracter niveau sympathiseert hij toch met ze. In zijn ogen vormden ze een belangrijk element in de joodse emancipatie: de meestal uit Oost-Europa afkomstige joden lieten eindelijk niet meer met zich sollen, ze vochten terug. Daarbij ziet hij even over het hoofd dat er ondanks alle Amerikaanse antisemitisme in dat land geen pogroms plaats vonden zoals in Rusland of Polen. De gruwelen van joodse, Italiaanse, Ierse en andere bendes idealiseren alsof ze vooral een antwoord waren op tegen hen gericht racistisch geweld, gaat wel heel erg ver.
Het is waar dat de bende van Abe Reles weleens wat deed voor volksgenoten. Achter de schermen werden relaties aangewend om kinderen op voor joden gesloten elitescholen te krijgen, maar meer dan een randverschijnsel was het niet. Hetzelfde filantropengezelschap verzamelde zich met vriendinnetjes en al op een veldje in Brooklyn om een auto in brand te steken waarin een van hun vijanden zat opgesloten. De meisjes mochten de lucifer in de benzine gooien en de dodelijke gebeurtenis ging de geschiedenis in als Ladies Night. Heel wat joodse kinderen wisten zonder hun hulp ook wel door te dringen tot de intellectuele elite, het zakenleven of gewoon de anonimiteit van de Amerikaanse middenklasse, al kostte het hun misschien wat meer moeite.
Cohen heeft wel gelijk wanneer hij zegt dat de zware jongens hun nakomelingen wilden zien opgroeien als gezagsgetrouwe Amerikanen. De zoon van bendeleider Meyer Lansky studeerde af aan de militaire academie van West Point en toen die zíjn zoon Meyer Lansky II wilde noemen verzette Lansky I zich daar fel tegen. De familie moest opgaan in de normaliteit. Bij andere bevolkingsgroepen deed zich hetzelfde voor. Zelfs de Italiaanse gangsterchef Al Capone had de hoop nog eens een gewoon burger te kunnen worden, al had hij tientallen mensen laten ombrengen en er een paar eigenhandig de hersens in geslagen. Je kunt dus wel zeggen dat er onder alle groepen nieuwkomers in Amerika mensen zaten die via de misdaad de kortste weg naar de welvaart probeerden te nemen en intussen hun kinderen op het rechte pad hielden zodat die de vruchten ervan konden plukken.
Maar moeten we van Cohen geloven dat de naoorlogse jeugd van Brooklyn leerde wat loyaliteit was, dankzij de verhalen die er over gangsters rondgingen? Wanneer de auteur zijn wat al the romantische theorieën achterwege had gelaten, was Tough Jews sterker geweest.

Rich Cohen, Tough Jews. Fathers, Sons and Gangster Dreams. Simon & Schuster,
New York, 272 p.

© Hans Schoots. Bewerking van een recensie in Vrij Nederland.

^