Studio van Robert Mapplethorpe
De biografie die Patricia Morrisroe over fotograaf Robert Mapplethorpe (1946-1989)
schreef, geeft een indringend tijdsbeeld van het New York dat leefde onder
Lou Reeds motto: 'Walk on the wild side' (Waaraan Reed in een later lied overigens
toevoegde: 'I never said: throw your life away'). Robert Mapplethorpe was
een van degenen die het wilde leven op obsessieve wijze praktiseerden. Hij
bracht geen dag door zonder harddrugs en zijn nachten besteedde hij in SM-homoclubs
als de Mineshaft (de mijnschacht), waar de martelkamers altijd in bedrijf
waren. 'Wie was er vannacht nog meer, behalve Robert Mapplethorpe?' was een
standaardgrapje onder de vaste klanten van de Mineshaft. Het waren de jaren
zeventig, toen de homoscene inclusief haar meer extreme onderafdelingen in
New York een snelle expansie doormaakte, gevolgd door de jaren tachtig, die
in het onheilspellende teken stonden van aids.
Morrisroe's biografie is bij tijd en wijle luguber te noemen. De schildering
van Mapplethorpe's elke nacht dwangmatig herhaalde zwerftocht langs de leatherclubs
roept al een gevoel van somberte op, maar bovendien verschijnt in het boek
om de paar bladzijden iemand ten tonele waarbij haast achteloos wordt vermeld:
in negentienzoveel overleden aan aids. Zo is van de modellen in Mapplethorpe's
fotoboek The Black Book vrijwel niemand meer in leven.
Mapplethorpe wilde geen gay-fotograaf genoemd worden en eigenlijk zelfs
helemaal geen fotograaf, maar beeldend kunstenaar. Hij had een tijdje grafische
kunst gestudeerd en zijn voornaamste activiteit was aanvankelijk het in hippiestijl
inrichten van zijn eigen kamer. Een van de galeriehouders die hij uitnodigde
om ernaar te komen kijken reageerde na het bezoek: 'Wat valt er te exposeren?'
Want er waren geen op zichzelf staande objecten die verkocht konden worden,
het was vooral de atmosfeer van de ruimte als geheel die wel apart was. Het
bed van de kunstenaar ging schuil achter prikkeldraad en de kamer zag er verder
uit als een 'psychedelische kerk' vol religieuze symbolen, ondermeer gerangschikt
rond een altaartje. Toen Mapplethorpe voor zijn eigen homoseksualiteit uitkwam
werden daar allerlei naar het sadomasochisme verwijzende attributen aan toegevoegd.
Het enige dat verkoopbaar was waren vooralsnog de sieraden die hij maakte.
Via een van zijn beschermers belandde hij in Parijs eens op een diner met
modekoning Yves Saint-Laurent, die de sieraden in het oog kreeg die Mapplethorpe
droeg en ze namaakte voor zijn eigen collectie, zonder de werkelijke ontwerper
er een cent voor te betalen.
Aanvankelijk beschouwde Mapplethorpe fotografie nauwelijks als kunstvorm.
Dit veranderde pas onder invloed van zijn mecenas en geliefde Sam Wagstaff,
een van de grootste fotoverzamelaars van de Verenigde Staten, die iets zag
in de polaroids die Mapplethorpe met een geleende camera maakte om zijn erotische
avonturen te documenteren. Pas onder Wagstaff's invloed begon Mapplethorpe
bewuster te fotograferen. Of men zijn foto's nu waardeert of niet, dat ze
gemaakt zijn met de inzet van een kunstenaar is duidelijk. Ook in onderwerpen
die voor de doorsneekijker geen schoonheid lijken te bevatten, zocht hij op
de eerste plaats het esthetische, zodanig dat uiteindelijk de grootste kritiek
op zijn werk misschien moet zijn dat het te clean is.
Zijn veel onthullende
mannenfoto's riepen de aversie op van de American Family Association, en
enkele beelden van een jong meisje - tussendooropnamen in een oeuvre van duizenden
foto's - waarbij de kijker een blik tussen haar benen kan werpen, kwamen hem
postuum op het verwijt van kinderporno te staan. De biografe merkt erbij op
dat Mapplethorpe niet de geringste interesse had voor de vrouwelijke schaamstreek
en in het algemeen zijn zijn foto's, hoe expliciet ook, totaal on-erotisch.
Naarmate de jaren vorderden nam het realistische karakter van zijn foto's
verder af en gingen zijn figuren meer lijken op klassieke beeldhouwwerken.
Hoewel Mapplethorpe na verloop van tijd met dezelfde esthetische visie ook
portretten en bloemen ging fotograferen - niet in de laatste plaats omdat
zulk werk beter verkoopbaar was - bleven de SM- en mannenfoto's toch de kern
van zijn werk. Patricia Morrisroe werpt in haar boek een interessant licht
op de achtergronden van zijn homoseksualiteit en sadomasochisme. De feiten
die ze aandraagt zijn zo veelzeggend dat de lezer vanzelf tot de gevolgtrekking
moet komen dat er een sterk verband bestaat tussen Mapplethorpe's katholieke
opvoeding en zijn kijk op seksualiteit. In zijn appartementen had hij altijd
altaarachtige bouwsels waarvan onduidelijk was of God of Satan er aanbeden
werd en in zijn kleurenfoto's waren de signaalkleuren bloedrood, kerkpaars
en zwart. Hij beweerde dat zwarten en homo's bijzondere banden met Satan hadden.
'In de liefde zijn drie personen betrokken. Jijzelf, de ander en de duivel',
dacht hij, en ook: 'schoonheid en de duivel zijn een en hetzelfde.' Hij moet
(homo-)seksualiteit als zondig hebben ervaren en SM als straf voor de zonde,
een moderne variant op het flagellantisme. Op Manhattan verscheen hij overdag
al in hardcore-tenue op straat toen dit zelfs daar nog ongewoon was, maar
voor zijn ouders in Queens, waarmee hij contact meed, heeft hij zijn hele
leven verborgen gehouden dat hij homo was. Zijn moeder geloofde het zelfs
nog niet toen hij al stervende was aan aids.
Alles bij elkaar is het portret dat Morrisroe van Mapplethorpe schildert weinig
flatteus, vooral omdat de fotograaf er als een verpletterende egoïst
in naar voren komt. Enige voorzichtigheid met Morrisroe's biografie is wel
gerechtvaardigd, want zij baseert zich bijna volledig op interviews, niet
altijd de meest betrouwbare bron van informatie. Maar wanneer Morrisroe gelijk
heeft bestond er voor Robert Mapplethorpe niemand anders dan Robert Mapplethorpe
zelf. De anderen waren seksobjecten, materiaal voor zijn foto's, treden op
de ladder naar de top of geldschieters. Sam Wagstaff moedigde hem aan in zijn
werk, was een van de eerste kopers van zijn foto's, schonk hem zijn eerste
behoorlijke camera en een waardevolle fotocollectie en kocht een appartement
van vijfhonderdduizend dollar voor hem, maar toen Wagstaff zelf serieus wilde
gaan fotograferen was Mapplethorpe daar tegen: 'Jij bent de collectioneur,
ik de fotograaf', zei hij, en in interviews na Wagstaff's dood - aan aids
- liet Mapplethorpe weten dat Sam nooit invloed op zijn loopbaan als kunstenaar
had gehad.
De enige belangeloze relatie die de fotograaf lijkt te hebben gekoesterd was
die met Patti Smith, met wie hij geruime tijd als met een zus samenwoonde
in het Chelsea hotel en daarna op een onverwarmde zolder waar ze in de winter
met hun jas aan sliepen. Dat was toen ze nog niet in de schijnwerpers stonden.
Ze besloten bij elkaar te blijven tot ze allebei beroemd waren en inderdaad
bleek ook voor Patti Smith een grootse loopbaan te zijn weggelegd. Als rockster
maakte ze in de jaren zeventig een paar legendarische elpees. Ze verdween voor jaren van het toneel toen ze trouwde met de gitarist van de groep MC5 en een gezin stichtte ergens in Michigan. In New York wist bijna niemand meer waar ze gebleven was en Mapplethorpe onderhield alleen contact per telefoon.
Begin jaren tachtig begon Mapplethorpe kwalen te krijgen die erop wezen dat
hij aan aids leed, maar hij wist er nog een paar jaar de ogen voor te sluiten,
tot de diagnose definitief gesteld werd. Ook daarna ging hij gewoon door met
gezelschap voor de nacht zoeken in de leatherbars. Haast als een wrekende
engel bezocht hij gelegenheden waar zwarten verkeerden, want hij was er zonder
enige grond zeker van dat hij tijdens een van zijn naar eigen schatting ongeveer
duizend seksuele contacten was aangestoken door een 'nigger'. Zijn laatste
dagen bracht Mapplethorpe in het ziekenhuis door, waar nog een veelzeggend
incidentje plaats vond. Hij wilde geen bloemen en gooide ze direct
in de vuilnisbak wanneer hij ze toch kreeg, maar toen er een boeket kwam met
een kaartje waarop de tekst 'Veel liefs, Pa en Ma' stond, maakte hij ontroerd
een uitzondering. Tot de verpleegster de bloemen terug kwam halen: ze waren
voor de patiënt aan de overkant van de gang.
Op de herdenkingsbijeenkomst die na zijn overlijden werd gehouden droeg Patti
Smith geëmotioneerd een gedicht voor aan een schare van voornamelijk
galeriehouders en kunstverzamelaars. Sinds bekend was geworden dat Mapplethorpe
aids had, waren de prijzen van zijn foto's omhoog geschoten. De kennissen
uit de donkere wereld waarin hij het grootste deel van zijn volwassenheid
had doorgebracht, ontbraken vrijwel allemaal op de rouwplechtigheid.
Patricia Morrisroe, Mapplethorpe. A biography. Macmillan, New York, 461 p.
© Hans Schoots. Verschenen in Vrij Nederland.