Al Capone

AL CAPONE VERSUS ELIOT NESS
Biografie van een gangsterbaas

'Waar blijven we als boeven zich ook al gaan gedragen als heren van stand!' schreef een Volkskrant-journaliste eens over de georganiseerde misdaad in Nederland. Een uitspraak die van weinig historisch besef getuigde. Niet alleen hebben grote criminele organisaties tegenwoordig standaard zakelijke connecties met de bovenwereld en werken ze met vakmensen op het gebied van internationaal transport, recht, belasting en informatica, ook de Amerikaanse gangster Al Capone deed in de jaren twintig al of hij een heer van stand was. En aan informatietechnologie deed hij ook: hij liet de telefoons van belangrijke overheidsfunctionarissen in Chicago afluisteren.

De biografie Capone. The man and the era van de Amerikaanse auteur Laurence Bergreen kan dan ook ter lering en vermaak dienen. De lezer moet alleen eerst even wat politiek correcte pagina's in het eerste hoofdstuk doorwerken, waarin een aantal algemeenheden over de Italiaanse minderheid in Amerika staan die niet onwaar hoeven te zijn, maar niet direct op hun plaats lijken in deze biografie. Ze doen denken aan wetenschappelijke publicaties uit de late Sovjetunie, waarin de auteur in zijn voorwoord verzekerde zich te zullen baseren op het marxisme-leninisme, om vervolgens onbekommerd met iets heel anders verder te gaan.

Al Capone stond met recht bekend als de koning van Chicago. Hij woonde min of meer permanent in het luxueuze Lexington Hotel, dat hij voor een deel afhuurde ten behoeve van zijn criminele organisatie. Van daaruit leidde hij de productie en verhandeling van drank en bestierde hij een keten van honderden goklokalen en bordelen. Journalisten die door Capone in audiëntie werden ontvangen waren diep onder de indruk: ze hadden het gevoel bij een grootindustrieel of een senator beland te zijn. Capones bureaustoel had voor de zekerheid wel een kogelwerende achterkant, maar dat zag je als bezoeker niet. Aan de muren hingen grote portretten van George Washington, Abraham Lincoln en Big Bill Thompson. De laatste was de corrupte burgemeester van Chicago, die van Capone 250.000 dollar voor zijn verkiezingsfonds had ontvangen, met gevolg dat de misdaadbestrijding in Chicago van bovenaf werd verlamd, voor zover dit nog nodig was, want ook een groot deel van het politie-apparaat stond min of meer bij Capone op de loonlijst. Op alle niveau's ontvingen politiefunctionarissen per week of per maand vaste bedragen aan steekpenningen. Tenslotte kon Capone zelfs Chicago's hoofdcommissaris van politie benoemen door tussenkomst van Jake Lingle, de invloedrijke misdaadverslaggever van het dagblad Chicago Tribune. Tegen zijn concurrenten kon de gangsterbaas zo nodig zevenhonderd gewapende mannen in de strijd werpen die voor geen geweld terugschrokken. Een van zijn persoonlijke lijfwachten, Machine Gun Jack MacGurn, had al ver voor het einde van zijn carrière tweeëntwintig moorden op zijn persoonlijke conto staan, waarmee hij tussen zijn collega's niet eens echt uit de toon viel.

Laurence Bergreen maakt het zich niet gemakkelijk in zijn portret van Alphonse Capone en probeert de verschillende kanten van zijn hoofdpersoon te laten zien. Natuurlijk was Capone een abjecte misdadiger: hij sloeg tijdens een diner persoonlijk een paar ontrouwen uit zijn eigen organisatie de hersens in met een honkbalknuppel en gaf opdracht tot talrijke liquidaties. Toch was hij voor velen in Chicago een soort Robin Hood. In de grote steden van de Verenigde Staten was de meerderheid van het publiek tegen de drooglegging - het algemene verbod op de verkoop van alcohol - en Capone liet nooit na de pers erop te wijzen dat hij de mensen gewoon gaf wat ze wilden. Uit propagandistische overwegingen liet hij na de crisis van 1929 soepkeukens voor de armen inrichten, maar ook buiten de schijnwerpers van de publiciteit nam Capone velen voor zich in door aimabel optreden en aandacht voor hun zorgen. Een weduwe in nood kon bij hem aankloppen voor blijvende financiële steun, al had hij haar nog nooit gezien.

Misschien kocht hij zo zijn schuldgevoel af, want gewetenloos was Capone ondanks alles niet. Integendeel, hij besefte maar al te goed 'in zonde' te leven. Helemaal in Italiaans-katholieke traditie aanbad hij zijn moeder, met wie hij dagelijks telefoneerde, en adoreerde hij zijn vrouw Mae en zijn zoon Sonny, die in zijn ogen de zuiverheid personifieerden die voor gewone stervelingen al onbereikbaar was, en zeker voor hemzelf. Hij schaamde zich ervoor pooier te worden genoemd, ondanks de talrijke bordelen die hij bezat en de prostituees die constant tot zijn eigen beschikking waren. Het thema van de madonna en de hoer ligt hier voor het oprapen, maar daar waagt biograaf Bergreen zich niet aan.

Verrassend waren Capone's moderne organisatieopvattingen. De meeste bendes in de Verenigde Staten steunden op een hechte groep immigranten: Italianen, Ieren, joden... De Italianen waren zelfs onderling scherp gescheiden in ondermeer Sicilianen en Napolitanen. Voor Capone waren zulke scheidslijnen niet erg interessant. Hij leidde geen Mafia- of Camorra-organisatie, maar een Amerikaans syndicaat dat wel veel Italianen telde, maar in principe voor iedereen open stond. Vriend en vijand waren het erover eens dat Capone een talentvol zakenman en organisator was, die het ver had kunnen brengen in het legale bedrijfsleven - maar dat was toen voor een Italiaanse immigrant niet weggelegd, laat Bergreen doorschemeren. De biograaf voert overigens een belangrijke fysiologische verklaring aan voor Capones soms onberekenbare en gewelddagige gedrag: hij had sinds zijn jonge jaren een verborgen gebleven syfilis die zijn geestelijke vermogens op latere leeftijd begon aan te tasten, een feit dat pas in de jaren dertig werd ontdekt door gevangenisartsen.

Zo evenwichtig en terughoudend als Bergreen Al Capone behandelt, zo duidelijk is zijn antipathie voor Eliot Ness, Capones eeuwige tegenspeler in allerlei versies van The Untouchables. Eliot Ness speelde alleen maar een bescheiden rol in de strijd tegen Capone, maar tot ergernis van de onderzoeker geven al die half-historische films en series een totaal ander beeld. Eigenlijk lijkt het vooral dit te zijn dat Bergreen Ness kwalijk neemt, maar wat kon die eraan doen? Bron van de Ness-mythe was het boek The Untouchables, dat in de jaren vijftig werd geschreven door journalist Oscar Fraley op basis van Ness' eigen ook al wat overdreven maar toch aanzienlijk realistischer ongepubliceerde memoires. Ness zelf overleed al voor dat boek in de winkels lag.

Een recent voorbeeld van de mythevorming is de televisieserie The Untouchables, die eind jaren negentig ook op de Nederlandse televisie werd uitgezonden. Hier duikt Eliot Ness op in allerlei situaties die wel historisch zijn, behalve dat Ness er in werkelijkheid niet bij was. Hij werd eigenlijk pas actief in de laatste twee jaar voor Capone in 1931 tot elf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, en aan die veroordeling droeg hij ook nog weinig bij. Niet Eliot Ness en zijn boevenvangers waren de ware helden in de strijd tegen het Capone-syndicaat, maar de saaie heren Wilson en Johnson, die jarenlang ijverig papieren en kasboeken spelden en er zo in slaagden Capone en zijn belangrijkste compagnons achter de tralies te brengen wegens belastingontduiking. Wat Ness betreft laat Bergreen niet na te benadrukken dat de onomkoopbare drankbestrijder later zelf zwaar aan de alcohol raakte, hiermee suggererend dat zijn inspanningen in Chicago schijnheilig waren. Het kan verkeren, zou je wat milder kunnen zeggen.

Twee jaar na Capones gevangenname werd de drooglegging opgeheven. Verschillende misdaadorganisaties vielen uitelkaar, zoals die van Capones van-de-televisie-bekende rivaal 'Bugs' Moran. Andere breidden hun andere illegale activiteiten uit en bleven floreren, ook het syndicaat van Capone, dat in zijn afwezigheid door anderen werd voortgezet. Toen Alphonse zelf in 1939 uit de gevangenis werd ontslagen, was hij ondanks zijn krachtige verschijning een afgetakelde man. De syfilis eiste haar tol. Wel kon hij nog moeiteloos zijn grote broer Vincenzo uit de financiële problemen helpen. In de jaren twintig was Vincenzo de schrik geweest van enkele staten in het middenwesten, waar hij als overheidsdienaar onder de naam Two Gun Hart jacht had gemaakt op illegale whiskystokers en barhouders. Bij de uitvoering van zijn plicht had hij tenminste één man zonder noemenswaardige aanleiding doodgeschoten. In Alphonse en Vincenzo Capone weerspiegelde zich de gekte van een natie.

Laurence Bergreen, Capone. The man and the era. MacMillan, New York, 701 p.

© Hans Schoots. Bewerking van een recensie in Vrij Nederland.

^