Affiche: 'De reproductie opvoeren is revolutionair werk'
Door Hans Schoots - lezing Spui25. Tot de belangrijkste data uit de moderne Spaanse geschiedenis behoren zeker 12 en 13 april 1931. Op 12 april was Spanje nog een monarchie, op de dertiende ging Koning Alfonso XIII in ballingschap in Parijs en was het land zonder slag of stoot in een republiek veranderd. Het enige wat daar voor nodig was geweest, waren gemeentelijke verkiezingen. Daarin boekten de republikeinse partijen een zodanige overwinning, dat het koninkrijk met een zucht ineen zeeg.
Hoewel de republikeinen toen al een jaar bezig waren met agiteren tegen de monarchie, kwam deze vreedzame omwenteling zelfs voor hen onverwacht. De gevestigde machten van hun kant waren volledig overrompeld en het duurde lang voor ze erin slaagden zich weer behoorlijk politiek te organiseren. De verkiezingsuitslag maakte vooral een ding duidelijk: er sluimerde erg veel ongenoegen onder de bevolking.
Zo begon dus de zogeheten Tweede Republiek – de tweede, omdat er in de 19e eeuw al heel even een Eerste Republiek in Spanje was geweest.
Ik beperk mij nu tot de Tweede Republiek in de periode tot juli 1936, toen zoals bekend de Spaanse Burgeroorlog uitbrak. Wettelijk duurde de Tweede Republiek voort tot in 1939, toen generaal Franco de strijd won. De politieke en staatkundige verhoudingen waren vanaf juli 1936 echter al zo anders, dat het in feite om twee verschillende tijdperken gaat.
I
Ik zal nu vooral ingaan op de vraag waar de oorzaken voor de burgeroorlog lagen. Daarvoor moeten we kijken naar de gebeurtenissen die eraan vooraf gingen. Ik begin bij de komst van de republiek in 1931. Natuurlijk kun je bij het zoeken naar oorzaken haast zo ver teruggaan als je wilt. Neem de Britse historicus Antony Beevor. Hij begint zijn boek over de burgeroorlog, De strijd om Spanje, in de Middeleeuwen. Miquel Bulnes zal het straks trouwens nog hebben over de jaren twintig.
Achteraf zijn wij geneigd gebeurtenissen in het Europa van midden jaren dertig te zien in het kader van de grote ideologieën die toen internationaal tegenover elkaar stonden: de westerse democratie, het communisme en het nazisme c.q het fascisme.
In beschouwingen en verhalen over de Spaanse Burgeroorlog zijn fascisme, communisme en democratie dan ook de welbekende trefwoorden. In een zoektocht naar de oorzaken hebben we daar weinig aan. Fascisme en communisme gingen pas een belangrijke rol spelen in de burgeroorlog zelf. En zoals straks nog zal blijken, werd zelfs het woord democratie eigenlijk pas echt belangrijk gevonden toen de burgeroorlog al was uitgebroken.
Ter illustratie van de positie van fascisme en communisme verwijs ik naar de landelijke verkiezingen die vijf maanden voor het begin van de broederstrijd werden gehouden. De Falange, die een Spaanse variant was op het Italiaanse fascisme, kreeg toen welgeteld 0,5 procent van de stemmen en kwam niet in het parlement. De communisten scoorden een schamele 3 procent, wat nog voornamelijk te danken was aan ingewikkelde lijstverbindingen. De fascisten en de communisten stelden kortom weinig voor.
Om tot de oorzaken van de burgeroorlog te kunnen doordringen, moeten we niet naar internationale schema's kijken. De tragische strijd van 1936-1939 kwam grotendeels voort uit specifiek Spaanse omstandigheden.
II
De Tweede Republiek bracht Spanje voor het eerst een moderne parlementaire democratie. Hiermee is wel meteen een eerste oorzaak gegeven voor de ondergang ervan in 1936. Helaas wist men alleen in theorie hoe zo'n democratie functioneerde. In de turbulente jaren die volgden, was dit een grote handicap. Spaanse politici hadden vanouds heel andere vaardigheden. Ze kwamen sinds de 19e eeuw aan de macht via een staatsgreep of via schijnverkiezingen. Ook overtuigde aanhangers van de democratische beginselen hadden deze achtergrond. Zo had Alejandro Lerroux, de invloedrijke voorman van de Partido Radical, de grootste republikeinse partij, een verleden dat aan elkaar hing van betrokkenheid bij aanslagen en coupplannen.
In de Tweede Republiek werd het politieke landschap bepaald door vier grote blokken. Van rechts naar links waren dat:
- Conservatieve katholieken;
- Een verzameling republikeinse middenpartijen die zich min of meer lieten inspireren door de liberale ideeën van de Franse Revolutie;
- De sociaaldemocratische Socialistische Partij;
- De anarchisten, die uit principe buiten het parlement bleven, maar qua omvang en invloed niet onderdeden voor de socialisten.
De onderlinge relaties tussen deze vier blokken, en de grote veranderingen daarin, bepaalden de ontwikkelingen in de jaren 1931-1936.
III
Het tijdperk van de Tweede Republiek kan in enkele duidelijk verschillende perioden worden onderverdeeld. De eerste periode noem ik die van de republikeinse euforie.
Hij beslaat de eerste 2,5 jaar. Er regeerde een coalitie van republikeinen en socialisten die steunde op een grote meerderheid in een vrij gekozen parlement. Vermeldenswaard is dat aanvankelijk ook tamelijk veel katholieken op de republikeinse partijen stemden. In deze jaren van enthousiasme en voortvarendheid lanceerde de regering een omvangrijk hervormingsprogramma, gericht op de broodnodige vernieuwing van de samenleving. Het was onder meer gericht tegen het grootgrondbezit en de invloed van de katholieke kerk.
We komen nu meteen op de tweede oorzaak voor de burgeroorlog. De regeringspolitiek ten opzichte van de katholieken werd een bom onder de republiek. Vanouds had de katholieke kerk een enorme wereldse macht. In het verleden was het een uitgemaakte zaak geweest dat de Spaanse staat een katholieke staat was. Daaraan wilde de republiek uiteraard een einde maken. Probleem was dat veel republikeinen, socialisten en anarchisten geen onderscheid maakten tussen de kerk als machtsbolwerk en het katholicisme als geloof. In hedendaagse termen: ze bekeken het katholicisme als een ‘politieke ideologie'. Anderen onderkenden wel dat het ook ging om een persoonlijk beleden geloof. alleen wezen ze dit eenvoudig af, als een achterlijkheid die niet thuis hoorde in een moderne samenleving.
Het resultaat was hetzelfde. De republiek richtte haar beleid niet alleen tegen de wereldse macht van de kerk, maar ook tegen de alledaagse geloofsbeleving van de doorsnee katholiek. De invloed van het katholicisme verschilde per landstreek, maar klein was hij nergens. Mary Vincent, hoogleraar aan de Universiteit van Sheffield, is auteur van het boek Catholicism in the Second Republic. Zij heeft de politiek van de republiek tegenover het katholicisme onderzocht, met de nadruk op de provincie Salamanca ten westen van Madrid. In die provincie ging naar schatting ruim 40 procent van de bevolking elke zondag naar de kerk. Dat is nog niet erg indrukwekkend, maar bijna 100 procent ging te biecht en ter communie en van alle begrafenissen in de provincie waren er per jaar zegge en schrijve 1 of 2 níet-katholiek. De kalender van katholieke feestdagen was er vergroeid met het dagelijks leven.
Mary Vincent concludeert dat katholieken zich massaal van de republiek afkeerden, niet door het republikeinse karakter van de regering, niet door haar politiek in het algemeen en zelfs niet door de maatregelen tegen de kerkelijke macht. Doorslaggevend waren de inbreuken van de overheid op het dagelijks leven van de gelovige. Openbare geloofsmanifestaties mochten niet meer. Men moet zich even voorstellen dat bijvoorbeeld de processies van de Semana Santa, waar nu nog altijd miljoenen mensen op af komen, per decreet werden verboden. Hetzelfde gold voor de talloze minder bekende optochten en bijeenkomsten in dorpen en steden. Voor de betrokkenen was een verbod daarop onvoorstelbaar. Ook katholieke begrafenissen mochten niet meer.
Voor de goede orde: de meeste katholieke ambtsdragers waren even rigide in omgekeerde richting. Dat is het punt van discussie niet. Waar het om gaat is dat er onder gewone gelovigen eerst wel degelijk bereidheid lijkt te zijn geweest om de republiek te accepteren. Dat deze hier niets mee heeft gedaan, heeft aan haar ondergang bijgedragen.
IV
In het najaar van 1933 brak voor de Tweede Republiek een volgende periode aan. Ik zou het de tijd van ontnuchtering willen noemen. Dat jaar was de nieuwe katholieke partij opgericht; de CEDA: Confederación Española de Derechas Autónomas (Spaanse Federatie van Autonoom Rechts). Bij landelijke verkiezingen werd het de grootste partij van het land. Na deze machtsverschuiving volgde een aantal minderheidsregeringen van republikeinse middenpartijen, die door links en rechts werden getolereerd voor zolang het duurde. Deze regeringen draaiden sommige hervormingen terug.
De Socialistische Partij had de eerste twee en half jaar van de Republiek in de regering gezeten en kwam nu in de oppositie terecht. Waarna bleek dat deze in beginsel sociaaldemocratische partij de democratie slechts wilde verdedigen zolang ze zelf regeerde. Radicalen gingen de partij beheersen, zoals Llargo Caballero, die zich graag ‘de Spaanse Lenin' liet noemen. Gematigde figuren verdwenen uit de leiding en de revolutieretoriek nam toe. De hedendaagse Spaanse historicus Julián Casanova schreef het volgende:
'Juist toen de mogelijkheden voor de anarchisten om opstandjes te ontketenen, waren uitgeput, en er in die beweging kritiek werd geuit op 'onbesuisde minderheden', riepen de socialisten op tot revolutie. Na hun vertrek uit de regering in september 1933 […] hadden de legale strijd en het reformisme [voor hen] geen zin meer; een parlementaire Republiek had geen nut meer, en sociale revolutie werd het enig mogelijke perspectief. Ze begonnen in feite de paden te bewandelen die eerder door de anarchisten waren platgetreden.'
Tot zover Casanova.
Dat het niet bij retoriek bleef, werd duidelijk nadat in 1934 enkele ministers van de katholieke CEDA in de regering werden opgenomen.
De grote meerderheid in deze partij was kort en goed tegen een democratische republiek. Alleen een kleine vleugel van sociale katholieken aanvaardde de republiek, zonder daar veel invloed mee te hebben. De dominante politieke opvatting in de katholieke partij was het zogenaamde incidentalisme . Dit hield in dat elke politieke constellatie die zich voordeed, welke dan ook, gebruikt moest worden, ook het parlement. Intussen bleef het ideaal een autocratische katholieke staat.
Er ontstond een cultus rond partijchef José Maria Gil Robles, die op massabijeenkomsten kreeg toegebruld: ‘De Leider heeft altijd gelijk'. Dit model streefde de katholieke partij voor heel Spanje na: het moest een land zijn van gehoorzaamheid aan kerk en staat, zonder plaats voor afwijkende geluiden.
Dat er in 1934 een paar katholieke ministers tot de republikeinse regering waren toegelaten, vonden de socialisten verraad. Het was immers bekend dat deze ministers antirepublikeins waren. In reactie hierop riep de Socialistische Partij, in samenwerking met andere, linksere partijen een landelijke revolutie uit. Er kwam weinig van terecht. De oproep vond vrijwel alleen weerklank in Catalonië en Asturië. In deze laatste regio – een mijnbouwgebied aan de noordkust – waren de revolutionairen zwaar bewapend. Wekenlang voerden ze met steun van een deel van de bevolking een kleine oorlog met regeringstroepen. Aan het einde waren 1100 opstandelingen en 300 soldaten en politiemensen dood.
Na dit bloedige fiasco liet de Socialistische Partij minder revolutionaire geluiden horen, maar na het voorafgaande was dit niet erg overtuigend. Eigenlijk was gebleken dat de socialisten net zulke ‘incidentalisten' waren als de katholieke partij: het parlement was alleen maar een middel op weg naar een ander doel.
Hiermee kom ik op de derde oorzaak voor het ontstaan van de Spaanse burgeroorlog. Slechts een minderheid in de Spaanse politiek wilde de parlementaire democratie werkelijk verdedigen. Drie van de vier grote politieke blokken waren daar niet toe bereid. De anarchisten verwierpen de parlementaire democratie en de katholieken wilden een autocratische katholieke staat. De positie van de socialisten was het meest verrassend. Wanneer zij, net als de meeste Europese zusterpartijen, hadden gekozen voor wat de burgerlijke democratie heette, hadden ze de Spaanse verhoudingen misschien kunnen kantelen. Nu waren alleen de republikeinen in het midden overtuigd democraat. Zij waren te zwak en hadden teveel eigen gebreken om het verschil te maken.
Het logische gevolg was confrontatie. De parlementaire democratie was het middel bij uitstek geweest om de maatschappelijke tegenstellingen vreedzaam tot een oplossing te brengen. Toen daarvan af werd gezien, bleven maar weinig opties over.
V
De volgende fase van de Tweede Republiek was dan ook al die van de nadagen. In februari 1936 waren er landelijke verkiezingen. Daarin stonden twee coalities tegenover elkaar. Rechts het Nationale Front, centrum-links het Volksfront. Het Volksfront won de verkiezingen met een zeer gematigd programma. Waarbij het wel goed is te weten dat het verliezende Nationale Front in absolute cijfers bijna net zoveel kiezers achter zich kreeg als de winnaars. De katholieke partij werd bovendien opnieuw de grootste.
Dit onderstreept wat geldt voor de meeste revoluties, omwentelingen en verkiezingsuitslagen. Tegenover de massa's die vanwege hun overwinning juichend over straat gaan – zij worden vaak 'het volk' genoemd – staan massa's die thuis zitten te kniezen. En vaak vormen deze thuiszitters een bijna even groot gedeelte van de bevolking of zelfs de meerderheid. Overwinnaars die daar geen oog voor hebben, krijgen vroeg of laat de rekening gepresenteerd.
Hoe het ook zij: het Volksfront won en vormde een wettige regering. Dat wil zeggen: het werd opnieuw een minderheidsregering van republikeinen uit het midden, want de Socialistische Partij had bij voorbaat bedongen dat zij niet in de regering hoefde te gaan zitten. Zij wees een coalitie met de eigen Volksfront-partners af. Opnieuw werden revolutionaire ambities belangrijker gevonden dan versterking van de democratische instellingen.
Op rechts waren velen niet bereid de nieuwe verhoudingen te accepteren. Het incidentalisme werd overboord gezet en de autocratische katholieke staat het directe doel. Dus werd begonnen met de voorbereidingen voor een contrarevolutie. Vijf maanden na de verkiezingen kwamen de generaals in opstand en was de Spaanse Burgeroorlog een feit.
VI
Wie nu zegt dat de coup van de generaals nog altijd de belangrijkste oorzaak was voor het begin van de vi jan delijkheden, heeft gelijk. Alleen is het ook bijna een tautologie. Het verklaart weinig over hoe het zover heeft kunnen komen.
Ik denk dat we de conclusie moeten trekken dat de burgeroorlog geen onvermijdelijkheid was. Dat de Republiek wellicht behouden had kunnen worden, wanneer in eerdere jaren politieke partijen en zelfs individuele politici andere besluiten hadden genomen.
Wanneer politici van het republikeinse midden meer democratische ervaring, meer democratische vaardigheden en misschien ook meer verantwoordelijkheidsbesef hadden gehad, hadden ze de polarisatie mogelijk kunnen dempen.
Vooral wanneer de Socialistische Partij werkelijk voor de parlementaire democratie had gekozen. Dan hadden de politieke verhoudingen mogelijk kunnen kantelen.
Ook de relatie tussen de republiek en de katholieke gelovigen had anders kunnen uitvallen, wanneer de republikeinse regering een minder botte houding had aangenomen tegenover alledaagse geloofsuitingen.
Nu was het helaas zo, dat allerlei politici die de democratie zelf mee hadden ondergraven, tijdens de burgeroorlog pas opriepen tot de verdediging ervan. Toen het te laat was.
Aanbevolen literatuur
Julián Casanova, The Spanish Republic and Civil War, Cambridge 2010.
Nigel Townson, The Crisis of Democracy in Spain, Centrist Politics under the Second Republic 1931-1936, Brighton 2000.
Mary Vincent, Catholicism in the Second Republic, Religion and Politics in Salamanca 1930-1936, Oxford 1996.
Stanley Payne, The Collapse of the Spanish Republic 1933-1936, Origins of the Civil War, New Haven 2006.
© Hans Schoots. Voordracht tijdens het symposium 75 jaar Spaanse Burgeroorlog bij Spui25 in Amsterdam, 20 mei 2011