EEN HOND UIT ANDALUSIË
Biografie van Federico García Lorca

Door Hans Schoots - Vrij Nederland. In de jaren twintig vervaardigden Salvador Dalí en Luis Buñuel de surrealistische film Un chien Andalou: een Andalusische hond. Met die hond bedoelden zij de dichter Federico García Lorca, daar was Lorca zelf tenminste van overtuigd en zijn biograaf Ian Gibson is geneigd hem gelijk te geven. Lorca, Dalí en Buñuel kenden elkaar uit hun studietijd in Madrid, waar Buñuel al gauw een hekel aan Lorca kreeg omdat hij homoseksueel was en bovendien uit het door hem verafschuwde Andalusië kwam. Hijzelf was een Aragonese boerenkinkel. De Catalaan Dalí heeft vermoedelijk juist een relatie met Lorca gehad. Zeker is dat Lorca enkele jaren een grote liefde voor hem heeft gekoesterd en waarschijnlijk dat Dalí daar verregaand aan tegemoet kwam. Maar toen Un chien Andalou werd gemaakt, had Dalí weinig contact meer met Lorca en bevond zijn samenwerking met Buñuel zich op een hoogtepunt. Zo lijkt de titel van een van de meest geruchtmakende films uit de geschiedenis van de cinema zijn titel te ontlenen aan de persoonlijke betrekkingen tussen drie van de vijf grootsten van de Spaanse moderne kunst. De andere twee zijn natuurlijk Pablo Picasso en Juan Miró.

Lorca's relatie met Dalí is een van die onderwerpen uit zijn leven waarvan we het fijne waarschijnlijk nooit te weten zullen komen. Voor elke biografie geldt dat veel onzeker is, maar in Ian Gibsons Federico García Lorca komen woorden als 'vermoedelijk' en 'waarschijnlijk' ongewoon vaak voor, althans voor een zo prominente twintigste-eeuwse hoofdpersoon. Er zijn maar een paar brieven tussen Lorca en Dalí bewaard gebleven, al bevatten die wel enkele veelzeggende passages. Maar om hun vriendschap verder te reconstrueren moest Gibson zijn toevlucht nemen tot de interpretatie van het werk van beiden. Het hoofd van Lorca komt op een groot aantal Dalí-schilderijen en -tekeningen voor en er wordt zelfs wel gesproken van Dalí's 'Lorca-periode'. Maar de conclusies hieruit blijven onzeker.
En zo gaat het bij allerlei belangrijke aspecten van Lorca's leven: de documenten ontbreken. 'Spanjaarden zijn geen briefschrijvers,' zegt Gibson laconiek. Verder zijn veel van Lorca's tijdgenoten dood en tot overmaat van ramp moet Gibson in zijn voorwoord melden dat Lorca's familie weinig coöperatief was wanneer het ging om zijn homoseksualiteit. Ze wilden het er niet over hebben en onwillekeurig bekruipt je het gevoel dat al te openhartige correspondentie weleens weggemaakt kan zijn. En dit terwijl zijn geaardheid een van de belangrijkste inspiratiebronnen voor zijn werk was.

Doordat details nogal eens ontbreken, blijft Lorca in Gibsons biografie soms noodgedwongen op afstand. Toch komt de biograaf tot een overtuigend portret van de dichter. Lorca liet zich naar buiten toe zien als een levensgenieter en velen uit zijn omgeving hielden de getalenteerde performer voor een flamboyant genie. Maar achter de lach was de wanhoop verborgen van iemand die tevergeefs naar liefde zocht. Dit blijkt niet alleen uit de correspondentie die wel bewaard is gebleven, een getormenteerde omgang met seksualiteit en liefde vormt naast terugkerende aandacht voor de mysteries van de natuur, de religie en de dood, een rode draad in zijn poëzie en theaterstukken.

Lorca was niet alleen Andalusiër van geboorte (1898) maar ook uit overtuiging. Zijn kinderjaren bracht hij door in een dorp in de buurt van Granada, later verhuisde het gezin naar die stad. Het ouderlijk huis is hij zijn hele leven als zijn thuisbasis blijven beschouwen. Als kind kwam Federico al bij de zigeuners die in de omgeving in grotten woonden. Daar hoorde hij de cante jondo, een vroege voorloper van de flamenco die een inspiratiebron voor hem is gebleven. Zijn Gedicht van de cante jondo, een cyclus waaraan hij vele jaren heeft gewerkt, is tegelijk met Gibsons biografie in Nederlandse vertaling verschenen. Lorca is er altijd van doordrongen geweest dat de Andalusische cultuur een lange geschiedenis had van Arabische, joodse, katholieke en zigeunerinvloeden. Hij trachtte die in zijn poëzie en theaterwerk te verbinden met het modernisme. Aan het pittoreske en romantische beeld van het Andalusië dat al in de negentiende eeuw populair was bij welgestelde reizigers uit de rest van Europa had hij geen boodschap.

Hoe belangrijk land en volk voor Lorca waren laat een van zijn eerste publicaties zien, Impressies van Spanje, eveneens in het Nederlands uitgegeven. Hierin beschrijft hij de ervaringen die hij als student opdeed tijdens zijn eerste reis buiten Andalusië, in gezelschap van een docent en wat studievrienden. Een willekeurige pagina: 'Ik zag een herberg op een vergulde heuvel aan de zilveren rivier die de straatweg was. Onder het enorme Romaanse geloof van deze graankleuren zette het bouwwerk, verveeld door de jaren, een melancholieke toon. In die oude herbergen die personen huisvesten met een nors gezicht en stugge haren, die niemand aankijken en altijd zwaar ademen, zit de hele kracht van een dode Spaanse geest...'

Een opmerkelijke kant aan Lorca's leven en werk was blijkens Gibsons boek zijn relatie tot het katholicisme. Als modernist brak hij met de kerk, maar hij lijkt er nooit echt van losgekomen te zijn. Toen hij in 1929 zijn eerste grote reis naar het buitenland maakte en met het protestantisme in aanraking kwam, schreef hij vol afschuw dat daarin 'alles wat menselijk is, alles wat vertroostend of mooi is, is onderdrukt'. Heel anders dan in het vurige, de mystiek en de esthetiek van het Spaanse katholicisme. Begin jaren dertig drong hij er tijdens de Semana Santa in Granada zo op aan het Mariabeeld te mogen dragen - een veelbegeerde taak - dat de allang aangewezen drager maar opzij stapte. Gibson denkt dat Lorca toen in een van zijn perioden van suïcidale wanhoop verkeerde.

In de tweede helft van de jaren twintig brak Lorca door als kunstenaar. Zijn Zigeunerromances werd de meest gelezen poëziebundel uit de hele Spaanse literatuur en met zijn toneelstukken oogstte hij groot succes. In New York, Havana en Buenos Aires werd hij als een ster ontvangen, maar in tegenstelling tot Dalí, Buñuel, Picasso en Miró bleef hij nooit erg lang weg. Als een hond aan zijn elastieken riempje werd hij steeds weer teruggetrokken naar Andalusië.

In de Franco-tijd is het werk van Lorca lang in de ban geweest, tot de caudillo het in de jaren vijftig zelf rehabiliteerde. Daarbij moesten Lorca's linkse politieke sympathieën natuurlijk verzwegen worden. Als tegenwicht tegen deze geschiedvervalsing benadrukt Gibson hoe geëngageerd de dichter in de jaren dertig was. Inderdaad tekende Lorca weleens een politieke verklaring in het communistische dagblad, hij uitte socialistische ideeën en hij nam de leiding op zich van het reizende republikeinse theatergezelschap Barraca, dat tot doel had de kunst naar het volk te brengen. Maar hij liet Barraca bekende klassieken uit de Spaanse theatergeschiedenis opvoeren. Met de toen gangbare agitprop liet hij zich niet in. Hoewel Lorca links was en tegen alles waar Franco voor stond, moet zijn politieke activisme niet worden overdreven.

Niettemin was het genoeg voor zijn vijanden, vooral in combinatie met dat andere feit: hij stond bij de reactionaire middenklasse van Granada bekend als 'de flikker met het vlinderdasje'. Kort nadat Franco en de zijnen in de zomer van 1936 in opstand waren gekomen tegen de republikeinse regering, werd Lorca in Granada opgepakt door de falangisten. Willekeurige executies waren in de stad aan de orde van de dag en zo werd Lorca na een korte gevangenschap zonder verdere plichtplegingen doodgeschoten langs de kant van een weg. Gibson heeft in het verleden als een waar rechercheur een van-uur-tot-uur reconstructie gemaakt van de laatste weken van Lorca die hij publiceerde in het boek The Assassination of Federico García Lorca. Maar tot op de dag van vandaag is onduidelijk of Lorca gefusilleerd werd op 18 of 19 augustus 1936 en waar hij is begraven. Wanneer Gibson het niet weet, weet niemand het. Het is niet het enige mysterie dat de dichter heeft meegenomen in zijn graf.

Ian Gibson, Federico García Lorca. Biografie.
Meulenhoff/Kritak, 559 p.

Federico García Lorca, Gedicht van de Cante Jondo.
Meulenhoff, 117 p.

Federico García Lorca, Impressies van Spanje.
Meulenhoff, 160 p.

© Hans Schoots. Recensie verschenen in Vrij Nederland.

© Hans Schoots. Recensie verschenen NRC Handelsblad.

^