STRIJD TUSSEN EXTREMEN
Bij 75 jaar Spaanse Burgeroorlog

Door Hans Schoots - Historisch Nieuwsblad. De Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), die een half miljoen mensen het leven kostte, geldt als aanloop naar de Tweede Wereldoorlog in Europa. Toch begon hij als een puur binnenlands conflict. Hitler, Mussolini, Stalin en de westerse democratieën wisten aanvankelijk niet wat ze ermee aan moesten.

Najaar 1936 bestelde de nationalistische generaal Emilio Mola via de radio met veel bravoure een kop koffie bij café Molinera in Madrid. Met zijn troepen lag hij nog ten westen van de stad, maar hij kwam eraan! Mola behoorde tot een groepje generaals, onder wie ook Francisco Franco, die op 17 juli van dat jaar een coup waren begonnen tegen de Spaanse republikeinse regering. Ze dachten in enkele dagen te kunnen winnen. In werkelijkheid kwam er pas in 1939 een einde aan de bloedige broederstrijd. Mola sneuvelde in 1937 en zou zijn koffie, die tot vermaak van de gasten maandenlang onaangeroerd op een tafeltje stond, nooit drinken.

Toen de nationalistische militairen her en der in het land in opstand kwamen, gaf de republikeinse regering in Madrid het consigne uit wapens uit te delen. Door de weerstand van volksmilities en legeronderdelen die trouw bleven aan de regering, werd de generaals op veel plaatsen de pas afgesneden. In Madrid zelf werden geweren uitgedeeld aan de lokale vakbondsorganisaties. Probleem was dat de meeste van deze wapens geen grendel hadden. Die lagen opgeslagen in de Mantañakazerne, waar de officier van dienst weigerde ze te overhandigen. Een gewapende menigte, uitgerust met de wel functionerende geweren en wapens van partijmilities, belegerde de kazerne en richtte er een bloedbad aan. Daarna beheersten revolutionair gezinde massa's de stad. Vijftig kerken ter plaatse werden in brand gestoken en op pleinen en kruispunten verschenen metershoge portretten van Lenin.

In de negentiende eeuw had de Spaanse koning Amadeo I ooit het land verlaten met de boodschap dat de Spanjaarden niet te regeren waren. Dichter bij de waarheid was dat de politieke elite er niet in slaagde een stabiele overheid te creëren. Polarisatie, geweld en dictatuur zetten de toon. Het was een eeuw van staatsgrepen en restauraties, waarin vooral drie partijen elkaar dwars zaten: de monarchisten, de Carlisten die een andere tak van het Huis Bourbon op de troon wilden, en liberalen die werden geïnspireerd door de fraaie en minder fraaie kanten van de Franse Revolutie. Om de zaken verder te compliceren was er grote rivaliteit tussen verschillende regio's, met ook toen al het centraal gelegen Castilië tegenover vooral Catalonië en Baskenland.

Zo bleef het tot er in 1931 een redelijk houdbare democratische republiek ontstond. In de Cortes, het Spaanse parlement, was nu een breed spectrum van politieke richtingen vertegenwoordigd, gedomineerd door de katholieke partij, de sociaaldemocraten en de republikeinen. Links en rechts daarvan bestonden politieke splinters. Aan de ene kant communisten en revolutionaire socialisten, aan de andere kant de Falange, geïnspireerd op het Italiaanse fascisme. Een maand of vijf voor het begin van de burgeroorlog in 1936 kreeg de Falange bij landelijke verkiezingen niet meer dan 0,5 procent van de stemmen, terwijl de communisten rond een schamele drie procent uitkwamen. De belangrijkste radicalen op links deden uit principe niet aan de verkiezingen mee. Dat waren de anarchisten die met hun organisaties een indrukwekkende aanhang onder boeren en arbeiders hadden en op sommige plaatsen al bezig waren de samenleving naar eigen inzicht in te richten. Zelden heeft het anarchisme in de geschiedenis een grotere maatschappelijke rol gespeeld dan in deze jaren in Spanje.

Vanaf 1931 voerde de republikeinse regering hervormingen door, zoals inperking van de macht van de katholieke kerk, wereldser onderwijs, vrouwenkiesrecht en beperking van het grootgrondbezit. Straf rechts was hier tegen en socialistisch links eiste revolutie in plaats van hervorming. Een historische tragedie aan de linkerkant was dat Largo Caballero – 'de Spaanse Lenin' – een dominante positie kreeg bij de sociaaldemocraten en net zo hard om revolutie begon te roepen als de anarchisten en de communisten. Aan de andere kant ging de katholieke partij schuiven. Oorspronkelijk herbergde deze een breed gezelschap, van middenfiguren tot rechtsextremisten. In de laatste maanden voor de burgeroorlog liepen hun jongeren massaal over naar de Falange, omdat ze een feller optreden tegen links wilden. De oorlog had misschien voorkomen kunnen worden, wanneer gematigde politici meer ervaring hadden gehad in het democratische handwerk van onderhandelen, compromissen sluiten en coalities vormen. Nu kwam er een politiek proces op gang waardoor een democratische minderheid al voor het begin van de burgeroorlog vrijwel machteloos stond tegenover het woeden van extreemrechts en extreemlinks.

Toen de strijd in de zomer van 1936 in volle omvang losbarstte, werden de regeringen in de Europese hoofdsteden erdoor overvallen. In Berlijn heerste Hitler, in Rome Mussolini, in Moskou Stalin. In maart van dat jaar hadden Duitse troepen het voorheen gedemilitariseerde Rijnland bezet en Italië had net met veel borstklopperij de verovering van Abessinië (Ethiopië) voltooid. De democratische regeringen van Frankrijk en Groot-Brittannië streefden hier tegenover naar internationale ontspanning. Spanje speelde in de internationale machtspolitiek en in de grote ideologische conflicten nauwelijks een rol. Zelfs na het uitbreken van de burgeroorlog maakte geen van de Europese dictators eigener beweging aanstalten zich ermee te bemoeien. Het waren de Spanjaarden van beide partijen zelf die aandrongen op buitenlandse hulp, omdat ze elk ontdekten dat ze militair niet sterk genoeg waren om op eigen kracht te winnen.

De nationalistische generaals werden bij hun verzoek om steun niet speciaal geleid door fascistische ideeën. Ze wilden het zogenaamde oude Spanje terug. Niet het chaotische 'liberale' Spanje van de negentiende eeuw, lichtte generaal Franco eens toe, maar het Spanje van de zestiende, toen Karel V en Philips II het land nog glorie brachten. Ze waren dictatoriaal, antidemocratisch en nationalistisch, maar – in principe – ook voor terugkeer van de monarchie en bovenal voor herstel van de leer van de kerk in haar Spaanse, naar het mystieke neigende variant van het katholicisme. Ze beschouwden hun strijd als een kruistocht.

Later is het internationale ideologische stramien van fascisme, nazisme, communisme en democratie vaak op Spanje geprojecteerd. Dat is maar deels terecht. Een zelden opgemerkt feitje, waaruit blijkt dat het ingewikkelder lag, is bijvoorbeeld dat in de Duitse nazitop aanvankelijk stemmen opgingen om de Spaanse republikeinse regering te steunen in plaats van de generaals. Berlijn moest niets hebben van de religieuze en monarchistische drijfveren van de Spaanse nationalisten. Vooral internationale politieke overwegingen brachten Hitler en Mussolini ertoe alsnog snel de kant van de opstandige officieren te kiezen: ze vreesden dat de communisten voet aan de grond zouden krijgen op het Iberisch schiereiland en begonnen wapens en troepen te leveren. Hermann Göring, de Duitse minister voor de luchtmacht, zag grote mogelijkheden voor het testen van nieuwe wapens. Italië leverde naast wapentuig ook grondtroepen, Duitsland beperkte zich tot wapens, piloten en adviseurs. Stalin nam langer de tijd voor hij besloot tot militaire steun aan de Spaanse republiek. Toen het eenmaal zover was, raakte de Republiek ook volledig afhankelijk van de omvangrijke Sovjethulp. Frankrijk leverde in het begin nog enkele honderden vliegtuigen, maar koos daarna net als Engeland voor neutraliteit.

De eerste maanden van de burgeroorlog waren de gruwelijkste. Er ontstonden snel twee territoria: de republikeinse regering beheerste ruwweg het gebied van Madrid naar het oosten, de nationalistische generaals hadden het westen en zuiden in handen. In beide Spanjes heerste wetteloosheid. Het woord broederstrijd kan letterlijk worden genomen. In menig dorp begeleidden de bewoners die aan de winnende hand waren hun politieke tegenstanders – buren of zelfs familie – naar de een of andere olijfboomgaard om ze daar dood te schieten. Gevangenen werden zonder vorm van proces omgebracht. In nationalistisch gebied werden tienduizenden vermoord om het eenvoudige feit dat ze een lidmaatschapskaart van een linkse partij of een vakbond hadden, in republikeins gebied werden rechtsen en niet te vergeten ongeveer 7000 priesters, nonnen en monniken een kopje kleiner gemaakt. Talrijke kerken en kloosters werden vernietigd en tot het einde van de burgeroorlog konden religieuzen zich in grote delen van de Republiek niet meer vertonen.

Illustratief voor de gruwelen is de gang van zaken op het zonnige vakantie-eiland Mallorca. Zodra het nieuws over de generaalscoup daar doordrong, verschenen er gewapende Falangisten op straat. Anderhalf uur later was de macht op het eiland in nationalistische handen. In de daarop volgende maanden werden drie- tot vierduizend echte en vermeende politieke tegenstanders omgebracht. 'Slechts tien procent van deze dierbare kinderen weigerde de laatste sacramenten alvorens heengezonden te worden na onze goede diensten,' schreef een wel heel cynische priester. Sommige van de executies op Mallorca werden religieus begeleid door een biechtvader met een pistool achter het koord van zijn soutane.

De nationalisten vestigden hun regering in Burgos, de republikeinen in Madrid en later in Valencia. Dat najaar wisten beide regimes de interne verhoudingen wat te stabiliseren. In Burgos werd Franco de sterke man. Hij steunde op het leger, de kerk, de intussen sterk gegroeide Falange, de Carlistische en de monarchistische beweging. Maar de triomf van deze laatste drie partijen was van korte duur. Ze werden voorjaar 1937 door de generaals ontbonden, hun ideologische invloed werd beperkt en een 'Nationale Beweging' onder militaire controle kwam ervoor in de plaats. Duitsers en Italianen zagen deze ontwikkeling met lede ogen aan. Het was niet eens zo dat Franco hun ideologische raadgevingen afwees, de gelovige, aartsreactionaire technocraat had er eenvoudig geen interesse voor. 'Franco beveelt, Spanje gehoorzaamt!' en 'Voor God en Caesar!' riepen de plakkaten op de muren.

In de Republiek duurde de revolutionaire stemming tot het volgende voorjaar. Largo Caballero werd premier, communisten en anarchisten namen nu deel aan de regering. Fabrieken kwamen onder arbeiderscontrole en een aanzienlijk deel van de landbouw werd gecollectiviseerd. Maar vooral de communisten wilden matigen om de middengroepen niet van de regering te vervreemden. Hun partij groeide enorm dankzij hun politieke effectiviteit, het succes van hun bevelhebbers en de Sovjetadviseurs aan het front en niet te vergeten de wapenhulp uit de Sovjetunie. Door het naar het midden gerichte communistische beleid waren in 1937 meer boeren dan arbeiders partijlid en talrijke officieren sloten zich aan. De radicale premier Largo Caballero moest onder communistische druk het veld ruimen. Hij werd vervangen door de gematigde, onbekende sociaaldemocraat Juan Negrín, die echter niet zo kneedbaar bleek als de communisten hadden gedacht.

Intern spraken zij van de 'Nieuwe Democratie' die er onder hun leiding moest komen, een tussenfase voordat het socialisme en de dictatuur van het proletariaat werden ingevoerd. Maar zover was het nog niet, want voorlopig moesten Frankrijk en Engeland niet teveel voor het hoofd worden gestoten: Stalin mikte op samenwerking tegen een steeds dreigender Duitsland. Terwijl premier Negrín politiek vrij veel speelruimte wist te creëren, domineerden de communisten het leger, de politie en de geheime dienst, zodat ze de verhoudingen alsnog konden veranderen wanneer het uitkwam. In mei 1937 woedde in Barcelona de 'burgeroorlog binnen de burgeroorlog', waarin anarchisten en radicale socialisten op communistisch initiatief met veel geweld werden uitgeschakeld. Horacio Prieto, de minister van defensie van de Republiek, verklaarde dat de communisten bezig waren zich alle middelen van de Spaanse staat toe te eigenen. Een jaar later noemde hij de Republiek een marionettenstaat van Rusland en trad af.

Aan republikeinse kant speelden de Internationale Brigades een belangrijke rol aan het front. Voor deze door de Communistische Internationale opgezette eenheden hadden zich duizenden buitenlandse vrijwilligers aangemeld, omdat ze zich verdienstelijk wilden maken in de strijd tegen het fascisme. Vaak dienden ze als stoottroepen en ze onderscheidden zich in legendarische veldslagen rond Madrid. Maar toen de buitenlandse manschappen in het najaar van 1938 naar huis werden gestuurd, bestonden de Brigades, op hun partijbevelhebbers na, al bijna volledig uit Spanjaarden. De buitenlandse combattanten waren in beide kampen nooit meer dan een kleine minderheid, al trokken ze veel aandacht.

Aan nationalistische kant deed vooral het Duitse Condor Legioen van zich spreken met luchtbombardementen op dorpen en stadjes. Zo maakten Duitse en Italiaanse bommenwerpers – overigens onder Spaans opperbevel – het grootste deel van het Baskische Guernica met de grond gelijk. Het aantal doden dat op die 26ste april 1937 viel, is omstreden, maar het waren er in ieder geval honderden. Geteld werden ze niet: enkele dagen na het bombardement werd Guernica door nationalistische troepen bezet. Hermann Göring was dik tevreden over zijn luchtwapen.

Hoewel de nationalisten hun territorium langzaam wisten uit te breiden, vaak na lange en bloedige veldslagen, waren de twee partijen militair gezien aan elkaar gewaagd. Pas in de loop van 1938 kregen Franco en de zijnen een duidelijk overwicht: ze konden meer manschappen oproepen en de wapenhulp uit Duitsland en Italië ging door terwijl de Sovjetunie langzaam terug begon te krabbelen. Stalin verloor zijn vertrouwen in een samenwerking met Frankrijk en Engeland tegen Duitsland en begon aan te sturen op een pact met Hitler. De Sovjetbetrokkenheid in Spanje paste niet bij deze nieuwe koers.

In januari 1939 werd Barcelona door de nationalisten veroverd, in maart viel Madrid en daarmee de Republiek. Een tijd van wraaknemingen brak aan. Naar schatting 100.000 aanhangers van de republikeinse regering werden na afloop van de strijd nog gedood, meteen al of later, eventueel na een verblijf in een van de strafkampen die in Spanje werden opgetrokken. Van de ongeveer 400.000 politieke vluchtelingen die naar het buitenland waren uitgeweken, keerden vele pas in de jaren zeventig naar hun land terug. Tegen die tijd liep de dictatuur op haar laatste benen. Het wachten was tot de met vele medische hulpmiddelen in leven gehouden Francisco Franco zijn laatste adem uitblies. Op 20 november 1975 was het zover.

© Hans Schoots. Verschenen in Historisch Nieuwsblad.

^