Ernest Hemingway (bril en snor) in de loopgraven

TOT MORGEN BIJ CHICOTE'S
Ernest Hemingway in Madrid

Door Hans Schoots - uit Ongenaakbaar Madrid. Chicote's bar aan de Madrileense Gran Via nummer twaalf, met zijn moderne inrichting uit de jaren dertig, was een geliefde pleisterplaats voor de Amerikaanse schrijver Ernest Hemingway, gepassioneerd Spanjereiziger en aficionado. Diverse van zijn verhalen spelen in Chicote en het tweede bedrijf van zijn toneelstuk The Fifth Column begint er: 'Hoektafel in Chicote's bar. Het is de eerste tafel aan de rechterkant wanneer je de deur binnenkomt. Voor de deur en de ramen liggen zandzakken tot ongeveer driekwart van de totale hoogte…' Die zandzakken liggen er omdat de Spaanse burgeroorlog bezig is. De ingang zelf komt terug in het verhaal 'The Butterfly and the Tank': 'Het volgende moment schoten ze alle vier door de draaideur en hoorde je een klap toen iemand de vent met het waterpistool op zijn bek sloeg.' Het verhaal gaat over een gruwelijke gebeurtenis die in 1938 werkelijk in Chicote heeft plaatsgevonden. De zaak was vol met republikeinse militairen toen een man voor de grap kelners en gasten met een waterpistooltje met eau de cologne begon te besproeien. Hij bleef doorgaan toen allang niemand het meer leuk vond en een van de aanwezigen een echt pistool tegen hem aan zette en afdrukte. Dood.

 

'Ik vind het geen fijn verhaal,' zei ik.
'Hoor nu,' zei de bedrijfsleider. 'Hoe zonderling het is. Zijn vrolijkheid komt in aanraking met de oorlog als een vlinder - .'
'O, net als een vlinder,' zei ik. 'Teveel als een vlinder.' 'Ik maak geen grapjes,' zei hij. 'Ziet u? Als een vlinder met een tank.'
Dit bezorgde hem geweldig veel genoegen. Hij raakte helemaal in de Spaanse metafysica.
'Drink wat van het huis,' zei hij. 'U moet hier een verhaal over schrijven.' […]
'… u moet het schrijven en u moet het De vlinder en de tank noemen.'
'Goed', zei ik. 'Dat doe ik. Maar die titel vind ik niet goed.'
'De titel is heel sierlijk', zei de chef. 'Zuivere literatuur.'
'Goed', zei ik. 'Best. Zo zullen we het noemen. De vlinder en de tank.'
En daar zat ik op die heldere vrolijke morgen - de bar rook fris en gelucht en geveegd - met de chef, die een oude vriend was en die nu erg in zijn schik was met de literatuur die we samen maakten.'

De draaideur is er nog. Tegenwoordig - we schrijven 2003 - is Chicote's overdag een soort lunchroom en 's avonds een donker lokaal met een nachtclubachtig sfeertje en portiers bij de deur, waar jong en snel Madrid zich thuis voelt. Hemingway zijn smaak zou het niet geweest zijn: 'In die dagen gingen de snobs onder de rijke jongelui van Madrid naar een zaak die de Nuevo Club heette en de geschikte lui gingen naar Chicote's.' Intussen is Chicote zelf een beetje Nuevo Club geworden.

In de jaren tachtig zag het ernaar uit dat Chicote zijn langste tijd had gehad. Hoe vaak je er 's avonds ook kwam, het was er altijd erg rustig. In de jaren dertig kon je er 'een meisje oppikken', staat in een van Hemingway's boeken. Dat kon in de jaren tachtig nog steeds en het is niet uitgesloten dat het dezelfde meisjes waren.

Meisjes zie je tegenover de Telefónica, een eindje verderop aan de Gran Via. Ze zeggen 'Vamos?' als je voorbij loopt. Hemingway liep daar vaak langs wanneer hij in Madrid was, van het inmiddels afgebroken Hotel Florida op de Plaza del Callao, waar hij logeerde, naar Chicote. In de burgeroorlog die tussen 1936 en 1939 woedde zullen er wel geen meisjes hebben gestaan tegenover de Telefónica, want de wolkenkrabber van de telefoondienst diende als oriëntatiepunt voor de kanonnen die de nationalisten, geleid door generaal Francisco Franco, op de heuvels ten westen van de stad hadden opgesteld. Madrid was omsingeld.

Hotel Florida kwam er niet ongeschonden vanaf. Toen de grote schrijver er een keer met een schare bewonderaars op zijn kamer zat en als een echte kenner uitlegde dat ze daar veilig waren, omdat de kamer in een 'dode hoek' zat, sloeg vlakbij een granaat in, zodat het witsel van het plafond op de spreker viel. 'How do you like it now, gentlemen', zei 'Hem', alsof hij het had zien aankomen.

Behalve het vaste onderdak van Hemingway was Florida de plaats waar talrijke kopstukken uit de literaire wereld logeerden die zich in Madrid hadden gemeld om met hun aanwezigheid steun aan de Republiek te betuigen. De Amerikaanse schrijvers John dos Passos, Josephine Herbst en Martha Gellhorn sliepen er, uit Frankrijk waren André Malraux en Antoine de St-Exupéry onder de gasten en uit Engeland Stephen Spender.

Tijdens de burgeroorlog ging Hemingway onderweg naar Chicote eerst eten in Hotel Gran Via, waar de eetzaal naar de kelder was verplaatst. Het hotel is er nog steeds. Tijdens de burgeroorlog zaten de meeste journalisten er, zoals Herbert Matthews van de New York Times die, net als het merendeel van zijn collega's, fel tegen Franco was. In het voorjaar van 1937 kwam Hemingway er met de Nederlandse filmmaker Joris Ivens en de cameraman John Fernhout binnenzetten, met wie hij samenwerkte aan de film The Spanish Earth. Zij verbleven ook in Florida.

Het restaurant van Gran Via werd gerund door een anarchistisch collectief. Wie er wijn bestelde wachtte vol spanning wat er op tafel zou komen, want zelfs in de wijnkelder heerste egalitarisme. Het kon voor hetzelfde geld een derderangs wijn van vorig jaar worden of een superieure Château Yquem 1904 uit de door het collectief leeggehaalde kelders van koning Alfonso XIII.
En dan verder naar Chicote. 'Pedro Chicote was de eigenaar en hij had dat soort persoonlijkheid dat een bar zijn karakter geeft. Hij was een machtige barman en hij was altijd vrolijk, altijd opgewekt en hij zat vol animo,' lezen we in 'The Denunciation'. 'Hij was werkelijk net zo aardig en gezellig en toch net zo efficiënt als George, de chasseur uit de Ritz-bar in Parijs, en dat is wel ongeveer de sterkste vergelijking die je maken kan tegen iemand die weet waar je het over hebt, en hij hield er een fijne bar op na.' Toen de burgeroorlog uitbrak zat Pedro Chicote net in zijn zomerkroeg in San Sebastian, dat in handen viel van de nationalisten, en de obers namen het café in Madrid over.

Niet dat Hemingway alleen maar over café's en drank schreef. Hij was een overtuigd aanhanger van de Republiek, al schilderde hij in zijn werk geen grootse panorama's waarin de republikeinse troepen voorwaarts stormden naar de overwinning. Als schrijver zocht hij het in het menselijke drama van de enkeling, zoals in zijn roman For Whom the Bell Tolls, die speelt in Madrid en vooral in de bergen van de Sierra de Guadarrama ten noordwesten van de stad. De titel verwijst naar de zeventiende-eeuwse Britse schrijver en deken van de Londense St. Pauls-kathedraal John Donne, die dichtte

 

No man is an Iland, intire of itselfe
[…] any mans death deminishes me, because I am involved in Mankinde
And therefore never send to know for whom the bell tolls
It tolls for thee

Steunend werkt het treintje zich omhoog tussen de pijnbomen door, onderweg naar de Puerto de Navacerrada, een pas in de Sierra. Links tronen de Siete Picos, de Zeven Pieken, boven alles uit. Het is een gebergte dat nergens hoger komt dan 2500 meter en bedekt is met bomen, op de kale rotsachtige toppen na. Boven ligt een wintersportplaatsje waar in de zomer alleen wat bergwandelaars te vinden zijn. Aan de andere kant ligt het landschap waarin For Whom the Bell Tolls zich grotendeels moet hebben afgespeeld. Daar bevindt zich ergens de brug die het middelpunt vormt van deze geschiedenis. Het lijkt een beetje op een zoektocht in het ongerijmde.

Hemingway's boek spruit immers grotendeels voort uit de fantasie en naar menselijke berekening moet hij ook de meeste in het boek beschreven details van het landschap hebben verzonnen. Toen hij in Spanje was, lag de pas in vijandelijk gebied en voor zover bekend maakte de schrijver slechts een rit te paard langs de frontlijn, in gezelschap van zijn geliefde, de schrijfster-journaliste Martha Gellhorn. De nauwkeurige beschrijving van de plaats van handeling die hij in zijn boek geeft, blijft niettemin de nieuwsgierigheid prikkelen. Dus stappen we de roman in. Gelukkig gaat het omlaag.

De held in For Whom the Bell Tolls is Robert Jordan, een Amerikaanse docent Spaans die als vrijwilliger in dienst is getreden van de Spaanse republiek. De Spanjaarden noemen hem de Inglès. Hij is sabotagespecialist en krijgt opdracht een brug op te blazen achter de nationalistische linies, om zo een belangrijke aanvoerlijn naar het front af te snijden. Anselmo, die staat voor al het goede in de Republiek, is zijn gids door de bergen, naar het kamp van guerrillaleider Pablo. Jordan heeft voor zijn missie de hulp van de guerillero's nodig. Pablo voorvoelt echter dat Jordan's onderneming ongeluk gaat brengen, waarop zijn vrouw Pilar de leiding overneemt en Jordan hulp toezegt. Hemingway stelt zich ten doel 'alle kanten te tonen' en laat Pilar, vredig gezeten aan een bergbeekje, vertellen hoe Pablo de dronken bevolking van een naamloos dorp heeft aangevoerd bij de weerzinwekkende moord op zijn rechtse bewoners, die eerst met dorsvlegels murw werden geslagen en daarna in een ravijn gegooid. Critici vonden het een ongeloofwaardig verhaal, alleen had het daadwerkelijk plaats gevonden in het Andalusische Ronda. Pablo heeft sindsdien geen zin meer in vechten.

Er volgen drie dagen waarin de ene tegenslag de andere opvolgt en de lezer begint te vermoeden wiens laatste uur geslagen heeft. Jordan volbrengt zijn taak en de brug stort met donderend geraas in het ravijn, maar zelf krijgt hij een fatale verwonding en op de laatste bladzijde blijft hij eenzaam creperend achter in het bos.

Toen Hemingway zijn boek af had schreef hij zijn uitgever: 'Ik had er de pest aan dat ik dat die verdomde Jordan moest aandoen. Ik voelde me ellendiger dan wanneer ik het zelf geweest was.'

Na een afdaling van een klein uur over bospaadjes en langs wildstromende beekjes is het voornaamste doel van de tocht bereikt, de Puenta La Cantina, de brug die min of meer ligt op de plaats die door Hemingway wordt aangegeven. Niet alleen vertelt hij dat de brug op de weg ligt van Puerto de Navacerrada naar La Granja, er worden ook tamelijk nauwkeurige aanduidingen gegeven over de afstand tot de top van de pas en de plaatsen waar bepaalde riviertjes lopen en bijelkaar komen.

Een blik omlaag wijst uit dat daar niet de diepe kloof ligt die je je bij het lezen voorstelt. De beek die onder de brug doorloopt en die Arroyo del Puerto del Paular heet, ligt eerder in een glooiend dal. Ook de brugoverspanning is niet de 'hoge, dunne, spinachtige' staalconstructie, die Hemingway beschreef. Maar die is natuurlijk ook door Robert Jordan opgeblazen.

Toch moet de auteur zich goed hebben geïnformeerd over deze omgeving. Zo ziet Jordan al op de eerste pagina een houtzagerij door zijn verrekijker, en feit is dat verderop inderdaad houtzagerijen liggen. Op een gegeven moment ligt Jordan met Anselmo op de helling noordelijk van de brug en zijn waarneming is: 'De weg, breed, geteerd en goed aangelegd, maakte aan het andere eind van de brug een bocht naar links en draaide daarna naar rechts uit het zicht.' Het klopt precies. De sleutel tot deze opmerkelijke accuratesse kan gevonden worden op de eerste pagina van For Whom the Bell Tolls: 'Hij spreidde de militaire kaart op de grond.' Dat moet Hemingway ook hebben gedaan. Of was er toch iets waar van de suggestie die hij weleens uitte, dat hij zelf voor een geheime missie in vijandelijk gebied was geweest?

For Whom the Bell Tolls, dat werd verfilmd met Gary Cooper en Ingrid Bergman in de hoofdrollen, is een van Hemingway's meest omstreden romans gebleven. De schrijver balanceert op de rand van de kitsch in zijn beschrijvingen van de liefde tussen Jordan en Maria, een meisje bij de guerillero's. Het dialect van de strijders in de bergen wordt uitgedrukt in nogal wringend Engels. Vertaler J.N.C. Dietsch is in de stokoude Nederlandse versie uit 1945 zo verstandig geweest er geen krom Nederlands van te maken. Toch is For Whom the Bell Tolls een van de beste van de talrijke romans die er over de Spaanse burgeroorlog geschreven zijn, omdat Hemingway de gebeurtenissen optilt naar een algemeen menselijk niveau, waar persoonlijke offers, verheven doelen, machtsstrijd, cynisme en verraad dicht bij elkaar liggen.

Hemingway schreef zijn boek toen de burgeroorlog al in een nederlaag voor de Republiek was geeïndigd en het is vast geen toeval dat de roman zich afspeelt rond een van de vele mislukte republikeinse offensieven, en dan nog eentje die door iedereen vergeten is. Want het gaat om een aanval die werkelijk heeft plaatsgevonden in de laatste dagen van mei 1937. Lang duurde de toenmalige opmars in de Sierra de Guadarrama niet, en het hoofddoel van de actie was eigenlijk vooral Franco's troepen bezig te houden, zodat die hun druk op Bilbao in het noorden niet konden opvoeren. Ten dienste van deze nietige operatie moest Robert Jordan dus zijn leven offeren.

Jordan is een van de eenzame helden zoals ze wel vaker voorkomen in Hemingway's werk. Hij troost zich met de gedachte dat er geen wezenlijk verschil is tussen zeventig uur echt leven en zeventig jaar oud worden. Hoewel hij bereid is te sterven voor de Republiek maakt hij zich geen illusies: 'Je vocht tegen precies datgene wat je zelf ook deed en genoodzaakt was te doen om kans te hebben op de overwinning.' De wetenschap dat Maria en de guerillero's dank zij zijn offer kunnen ontkomen aan de naderende nationalisten doet hem zijn lot aanvaarden.

For Whom the Bell Tolls was een eerbewijs aan de strijders voor de Republiek, maar verzweeg niet wat er mis was aan republikeinse zijde. Het resultaat was dat zowel de anarchisten als de communisten die voor de Republiek hadden gevochten - en tevens elkaar onderling bestreden - verontwaardigd reageerden toen Hemingway's boek in 1941 verscheen. Franco verbood van zijn kant publicatie in Spanje.

In een paar hoofdstukken gaat Jordan terug naar de tijd die hij in Madrid heeft doorbracht, waardoor het verhaal een bredere politieke achtergrond krijgt. In deze Madrileense episodes is een hoofdrol weggelegd voor het inmiddels afgebroken Hotel Gaylord, dat vroeger achter het hoofdpostkantoor in de Calle Alfonso XI lag. Indertijd was daar het hoofdkwartier van de Sovjet-adviseurs en Comintern-agenten, die dankzij de wapenhulp uit de Sovjetunie een machtige positie in republikeins Spanje hadden verworven en speodig begonnen alles naar hun hand te zetten. In For Whom the Bell Tolls bezoekt Robert Jordan het hotel. 'Toen hij voor het eerst in Gaylord kwam was het hem daar niet bevallen want het leek te luxueus, het eten was er te lekker voor een belegerde stad en de toon te cynisch voor een oorlog.' Hotel Palace, tegenover de Cortes, geeft nog een indruk van de leefomstandigheden waar de Russen van hielden. Voor ze naar Gaylord verhuisden zaten ze in Palace, toen een van de duurste hotels van Madrid.

Net als Jordan had ook Hemingway Gaylord bezocht. Dat was hem gelukt dankzij de uitstekende internationale partijcontacten van Joris Ivens, met wie hij immers The Spanish Earth aan het maken was, en die zich tot taak had gesteld de beroemde auteur voor de communistische zaak te winnen, zoals hij later uitlegde aan de Hemingway-kenner William Braasch-Watson. Gewone partij-jongens als Nico Rost en Jef Last hadden geen toegang tot de geheime wereld van Gaylord.

In het hotel ontmoette Hemingway de schrijver Ilja Ehrenburg en de Pravda-correspondent en adviseur Mikhail Koltsov (in de roman Karkov geheten), die wekelijks met Stalin zelf telefoneerde om de vader van alle volken over de toestand in Spanje te informeren. In Gaylord kwamen ook zulke communistische legerbevelhebbers als El Campesino en Enrique Lister, Spanjaarden die op de slagvelden roem haden vergaard die tot ver over de grenzen weerklank vond. In Gaylord 'zag je hoe het in werkelijkheid gebeurde en niet hoe het heette te geschieden,' zegt Robert Jordan in For Whom the Bell Tolls. 'Toen hij in het begin nog alle onzin had geloofd, was het een schok voor hem geweest. Maar nu wist hij genoeg om verzoend te zijn met de noodzakelijkheid van al dat bedrog.' Mooi was het allemaal niet, maar je moest toch wát doen wanneer je geen 'iland, intire of itselfe' wilde zijn.

In zijn verhaal 'Night before Battle' vertelt Hemingway over een Engelsman die de schrijver op een avond tegenkwam bij Chicote en die het er nog even van nam omdat er de volgende dag een nieuw offensief zou worden ingezet. Het werd sluitingstijd.

 

'Tot morgen bij Chicote's,' zei ik.
'Goed', zei hij en hij wilde me niet aankijken. 'Tot morgenavond bij Chicote's.'
'Hoe laat?'
'Zeg nou is het genoeg,' zei hij. 'Morgenavond bij Chicote's. Hoe laat hoeven we niet te zeggen.' En hij ging naar buiten.
Als je hem niet goed gekend zou hebben en als je het terrein niet gezien had waar hij morgen ging aanvallen, dan zou je gedacht hebben dat hij ergens heel kwaad om was. Ik denk dat hij ergens van binnen ook kwaad was, heel kwaad. Je maakt je kwaad over een heleboel dingen en dat jij, dat jijzelf nutteloos dood gaat is er een van. Maar aan de andere kant geloof ik dat kwaad zijn de beste houding is als je aanvalt.'


© Hans Schoots. Gepubliceerd in Ongenaakbaar Madrid, samengesteld door Arjen Fortuin en Hans Schoots. Uitgeverij Bas Lubberhuizen 2003.

Literatuur:
Carlos Baker (red.), Ernest Hemingway. Selected Letters 1917-1961, Granada Publishing, Londen 1981.
Carlos Baker, Ernest Hemingway. A life Story, Penguin Books, Harmondsworth 1972 (Eerste Amerikaanse editie 1969).
Hans Schoots, Living dangerously. A Biography of Joris Ivens, Amsterdam University Press, Amsterdam 2000.
William Braasch Watson, 'Bringing Hemingway into the Spanish Civil War', The Hemingway Review, herfst 1990.
Nico Rost, Van het Spaansche vrijheidsfront, Pegasus, Amsterdam 1937.
Jef Last, De Spaansche tragedie, Contact, Amsterdam 1938 (Herziene versie: De Spaanse tragedie, Contact, Amsterdam 1962.)
Hub. Hermans (red.), Littekens in een gelooide stierehuid. Nederlandstalige schrijvers over de Spaanse burgeroorlog 1936-1939, Agathon, Weesp 1986.

NA 2003 VERSCHENEN MUST READS:

Amanda Vaill, Hotel Florida. Truth, Love and Death in the Spanish Civil War. New York 2014.

Alex Vernon, Hemingway's Second War. Bearing Witness tot the Spanish Civil War, Iowa City 2011.

^