Jiang Qing en Mao
Toen Mao Zedong eenmaal dood was, mochten de knapste jongeren van China naar
universiteiten in het buitenland, zodat ze met de opgedane kennis het vaderland
konden dienen. Een van hen was Wang. Hij was nog geen twintig, studeerde aan
de Technische Universiteit Delft en woonde op een kamer bij vrienden van mij.
Het was rond 1980. Je zag Wang haast nooit, want hij verdween altijd direct
naar zijn hok, waar hij ijverig zat te blokken. Af en toe kwam hij toch tevoorschijn
en op een keer zei iemand: 'Wang, vertel eens wat over de culturele revolutie.'
Hij begon hartverscheurend te huilen.
In Gu Hua's roman De tuin der literaten staat een brief van een 'stinkende
student' die wegens reactionaire meningen en een verwerpelijke houding is
opgesloten in het heropvoedingskamp De tuin der literaten, vlak bij Beijing:
'Fluitmeisje, net na het drakenbootfeest van de vijfde maanmaand kreeg ik
via-via een schokkend bericht dat ik tot nu toe moeilijk kan geloven. Jouw
broertje, dat was geboren tijdens de Grote Sprong Voorwaarts en dan ook Sprongetje
Voorwaarts heette en net drie jaar was geworden, was van honger gestorven.
Je vader en moeder droegen hun enige zoon 's avonds het veld in, spitten een
gat en begroeven hem. Maar toen je moeder er de volgende dag naartoe ging
om Sprongetje Voorwaarts te bewenen, was er alleen nog maar een gat en geen
zoon meer. Hij zou door hongerige mensen uit het dorp zijn opgegraven, gekookt
en opgegeten. Je moeder werd gek van woede en ging naar huis om aan je vader
te vragen waar het kind was. Je vader was niet thuis. Hij lag in de hooiberg
achter het hutje, zijn hele lichaam opgezwollen dat het groen zag, hij was
dood. In zijn hand had hij een mager armpje geklemd dat was overgebleven,
zeggen ze.'
Vanwege een interview voor Vrij Nederland sprak ik Gu Hua begin jaren
negentig in een Oudhollands hotelletje in Leiden. Een eenenvijftig jaar oude
gesoigneerde Chinese heer met een gelijkmatig gezicht, een gestreken broek,
een wit overhemd, een stropdas en zwarte gepoetste schoenen. Je kon niet zien
van hoever hij was gekomen. Gu Hua groeide op in Twee Olifanten, een dorp
van vijftig huizen in het zuidelijke bergland van Hunan. Ooit strompelde hij
met een puntmuts op zijn hoofd en een bord om zijn nek over straat, met schreeuwende
Rode Gardisten en boeren om zich heen, die hem uitscholden voor Zwarte Duivel.
Gu Hua heeft dertig jaar pech gehad.
Het ging al mis toen hij acht was. Zijn
vader was districtsambtenaar voor de Nationalistische regering, werd gearresteerd
toen de communisten de macht overnamen en stierf twee jaar later in de gevangenis:
'De communisten kwamen vertellen dat mijn vader dood was en eisten dat wij
ons volledig van hem zouden distanciëren. Dat weigerden we.' Met zijn
grootouders trof Gu Hua het ook niet. Die hadden voor de revolutie eigen grond
bezeten en werden daarom tot 'landheer' bestempeld. Ze stierven als bejaarde
bedelaars in een tempel.
Met zo'n afkomst dobberde je in de Volkrepubliek China als een stuk wrakhout
op de golven van de politieke campagnes. Ook als kind. Gu Hua vlocht sandalen
en sjouwde kolen om de familie te onderhouden. Hij was leergierig, maar de
ene keer moest hij wegens zijn 'afkomst' van school, de andere keer mocht
hij weer komen en moesten de onderwijzers juist op het land werken. Uiteindelijk
wist hij een soort MAVO-diploma te halen, maar zijn brede kennis van de Chinese
en de wereldliteratuur dankt hij aan zichzelf. Hij ging schrijven en in een
periode van politieke rust plaatste een regionaal blad een paar van zijn verhalen.
Dat brak hem zuur op toen de Culturele Revolutie begon.
'Door mijn slechte
afkomst kon ik gemakkelijk overal in betrokken worden en verder waren er mijn
verhalen: de Culturele Revolutie was aanvankelijk vooral gericht tegen mensen
uit de cultuur. Ik was vijfentwintig en zag alleen maar duisternis voor me.
Hoop had ik niet meer. Veertien jaar heb ik gedwongen op het land gewerkt.
Het was erg zwaar. Ik dacht, als ik maar goed mijn best doe kom ik er wel
doorheen.
Een prater was ik toch al niet, maar toen werd ik heel erg zwijgzaam.
Ik leefde als een beest en wat ik ook deed, er kwam geen einde aan de kritiek.
Ik begreep er niets van. Twee keer heb ik een zelfmoordpoging gedaan.'
Na de Culturele Revolutie kon hij weer publiceren en het turbulente China
van de jaren zestig en zeventig werd zijn onderwerp. Hij is een verhalenverteller,
die zijn inspiratie put uit het leven van alledag. In zijn ook in het Nederlands
vertaalde roman Het dorp Hibiscus schildert hij de geschiedenis van
een plattelandsgemeenschap, waar radicale functionarissen de rust komen verstoren,
onschuldigen gestraft worden en niksnutten kans zien met het roepen van revolutionaire
frasen hogerop te komen. De heldin is de in het dorp populaire Hu Yuyin, die
op de markt tahoe verkoopt en daarom plotseling als 'kapitaliste' wordt gebrandmerkt.
Ze wordt geregeld voor de dorpsvergadering gesleept om op haar knieën
en met gebogen hoofd haar zonden op te biechten. Net als Gu Hua's moeder moet
ze jarenlang voor straf straatvegen.
De eveneens vertaalde roman De Tuin der Literaten is op het eerste
gezicht een verhaal over studenten die worden opgesloten in een heropvoedingskamp,
maar de Chinese lezers ontdekten in de Tuin, waar de Bonk van Mandsjoerije,
het Muildier van Henan, Professor Hollywood en de Begaafde van het Tai-meer
hun avonturen beleven, al gauw de omtrekken van hun eigen vaderland.
Ook in Jung Changs familie-epos Wilde zwanen. Drie dochters van China is sprake van boeren die baby's opeten van de honger. Het was een van de glorieuze
resultaten van de Grote Sprong Voorwaarts, de campagne die in 1958 werd gelanceerd
door Mao Zedong en die twee hoofddoelen had: vergroting van de staalproductie
en invoering van het echte communisme op het platteland. Iedere Chinees moest
staal maken, had Mao bedacht. Zo verdween overal in het land het huisraad
in lemen bouwseltjes die werden gestookt op hout. Hele landstreken werden
er in één grote massabeweging voor ontbost. Boeren trokken er
met de schep op uit om zomaar ergens naar ijzererts te gaan graven en artsen
moesten midden in een operatie naar buiten om nieuw hout in hun oventje te
doen, want de staalproductie mocht niet worden onderbroken. Huisraad was niet
meer nodig, want iedereen was voortaan verplicht in collectieve kantines te
eten, waar de bewoners van het platteland zich volgens Mao 'naar behoefte'
te goed konden doen.
In het Volksdagblad verschenen fantastische artikelen
over de vraag hoe het voedseloverschot kon worden opgelost. In werkelijkheid
waren de voorraden in één seizoen opgegeten, de landbouw was
totaal ontwricht en er brak een hongersnood van drie jaar uit. Het aantal
slachtoffers wordt op minstens twintig miljoen geschat [opmerking dd 2016: inmiddels wordt algemeen uitgegaan van 30 miljoen doden. De expert van de moderne Chinese geschiedenis Frank Dikotter komt in zijn boek over de Grote Sprong Voorwaarts op 45 miljoen].
'Klote-Mao' mompelt 'heropvoedingsgenoot' Chen Guodong, bijgenaamd De geleerde
van Baoding geregeld in De tuin der literaten, wanneer de kampleiding
van modelarbeiders buiten gehoorsafstand is. Hij is student medicijnen en
heeft maar één kostbaar bezit, het boek Anatomie van het
menselijk lichaam. Het wordt in beslag genomen: die geleerde moet eens
ophouden vakkennis boven politiek te stellen. Het is 1965 en de Grote Proletarische
Culturele Revolutie moet nog beginnen, maar de geleerde en zijn lotgenoten
zitten al gevangen om te worden omgevormd door handarbeid en dagelijkse sessies
van studie en zelfkritiek, waarbij ze zo nodig in de juiste ideologische houding
worden geslagen.
Wat weet de westerling van China's recente geschiedenis? Van het leven dat
een kwart van de wereldbevolking toen leidde. Wetenschappers en critici hebben
de feiten de afgelopen decennia zo goed en zo kwaad als het ging beschreven,
maar de Chinese realiteit bleef ver weg. Schrijvers als Jung Chang en Gu hua,
die vertellen over hun eigen ervaringen en die van individuele landgenoten,
maken het onvoorstelbare concreet.
Er verschijnen jaarlijks vele duizenden boeken en in die overvloed krijg je
maar af en toe het gevoel dat een boek echt heel belangrijk is. Wilde zwanen
is er zo een. Jung Chang heeft er de herinneringen in opgeschreven van haar
eigen grootmoeder, concubine van een generaal en later echtgenote van een
arts, haar moeder, actief lid van de communistische partij, en van zichzelf
- dochter, scholiere, Rode Gardiste en tenslotte studente die naar het buitenland
mag. Ze laat niet alleen zien hoe de positie van de Chinese vrouw in zeventig
jaar veranderde, maar ook hoe de grote bewegingen van de geschiedenis hun
stempel drukten op hun kleine familie. We zien de culturele revolutie door
de ogen van Jung Chang zelf, veertien jaar, Rode Gardiste, maar tevens dochter
van ouders die 'de kapitalistische weg bewandelen'.
Ze wonen in die tijd in de zuidelijke provincie Sichuan. Haar vader en moeder,
sinds hun jeugd trouwe communisten, worden jarenlang voor krijsende massa's
gesleept om bekritiseerd te worden. Verder zitten ze meestal gevangen. Haar
vader stond voorheen bekend als 'zelfverloochenend in een mate die men als
dwaas beschouwt', maar hij wordt evengoed naar een dwangarbeiderskamp in een
afgelegen bergstreek gestuurd. Weer thuis overlijdt hij volkomen gedesillusioneerd.
Talrijke andere slachtoffers worden omgebracht of sterven in een kamp. Zelfmoord
lijkt in Wilde zwanen een epidemische ziekte.
Net als talloze andere tieners reist Jung Chang met haar Rode-Gardistenarmband
om naar Beijing, waar ze de aanbeden Voorzitter Mao hoopt te zien, maar de
Leidsman wordt voorlopig niet in het openbaar verwacht. In de kou, zonder
bagage en zonder jas, reist ze duizenden kilometers per trein om als troost
Mao's geboorteplaats en de plaats waar de communistische partij is opgericht
te bezichtigen. In de hoofdstad wordt dan eindelijk Mao's verschijnen aangekondigd.
Met duizenden andere jongeren wacht Jung zittend op het Plein van de Hemelse
Vrede tot hij komt. Maar wanneer het moment daar is en iedereen opstaat, kan
ze haar benen niet meer bewegen van kou en vermoeidheid. Als ze eindelijk
overeind is, ziet ze nog net de rug van de Grote Roerganger om de hoek verdwijnen
en even denkt ze dat het maar het beste is een eind aan haar leven te maken.
Persoonsverheerlijking is in feite de cultus van het gebrek aan persoonlijkheid,
schrijft ze.
Er waren geregisseerde massabewegingen, maar er was ook een repressieve bureaucratie
met een goed bijgehouden boekhouding. Over honderden miljoenen mensen bestonden
nauwkeurige dossiers, waaruit als het zo uitkwam een of andere verdachtmaking
kon worden geconstrueerd, zodat het slachtoffer zijn baan kwijtraakte, in
de gevangenis of een dwangarbeiderskamp belandde, of erger. Iedere burger
behoorde tot een 'categorie', die ondermeer werd bepaald op basis van de familieachtergrond.
Had opa voor de revolutie een bedrijfje gehad met een paar personeelsleden,
dan bleven de nazaten 'kapitalist'. Zulke stempels grensden aan een vogelvrijverklaring.
Mao had de gewoonte zijn orakelspreuken te larderen met uit de lucht gegrepen
percentages. Verklaarde hij dat er 'een tot tien procent' rechtsen in het
land waren, dan werd er een campagne gestart waarin elk bedrijf, elke school
en elk ziekenhuis een quotum van vijf procent rechtsen moest leveren, die
men vervolgens te grazen kon nemen. Wie tot een van de 'stinkende categorieën'
behoorde was er als eerste bij en functionarissen die het quotum niet haalden,
werden zelf tot rechts element gebombardeerd.
Van het communisme moet Jung Chang niets meer hebben. Gu Hua, die geëmigreerd
is naar Vancouver, heeft enig vertrouwen in de moderne Chinese leiders, maar
dat is omdat 'alles in de kern al is veranderd, alleen het communistische
jasje moet nog uitgetrokken worden.' Toch is de eigenlijke held van Jung Changs
boek haar vader, de communistische veteraan uit de guerilla-oorlog, die probeerde
een goed mens te zijn. 'De culturele revolutie had me geleerd de mensen niet
naar hun overtuigingen in te delen, maar naar hun vermogen tot wreedheid of
gemeenheid.' Jung Changs familie heeft heel wat moeten doormaken, maar ondanks
alles laat de schrijfster zich in Wilde zwanen zelden meeslepen door
haat of verbittering. Ook Gu Hua relativeert in De tuin der literaten met
zijn wrang-humoristische verteltrant. Mildheid die alleen maar mogelijk is
vanuit de gedachte dat de heerschappij van het maoïsme voorgoed voorbij is.
Jung Chang, Wilde zwanen. Drie dochters van China. Amber, 561 p.
Gu Hua, De tuin der literaten. Ambo, 435 p.
Gu Hua, Het dorp Hibiscus. Ambo, 175 p.