FRANSE, BATAAFSE, FRANS-BATAAFSE, BATAAFS-FRANSE TIJD
Een Babylonische spraakverwarring

Er zijn weinig perioden in de Nederlandse geschiedenis waarvoor zoveel verschillende aanduidingen in omloop zijn dan die tussen ruwweg 1795 en 1813. Toen bevond zich een Frans bezettingsleger in Nederland, zodat vanouds werd gesproken van de Franse Tijd. Tot in de jaren zestig, zeventig van de twintigste eeuw hanteerde vrijwel iedereen in Nederland dit begrip, inclusief de vakhistorici.

Vanaf 1965 publiceerde de historicus C.H.E. de Wit (*1920) enkele boeken over de Patriotten en de Franse Tijd met een ander perspectief dan het traditionele. Mogelijk onbedoeld sloot hij precies aan bij de stemming onder veel jongeren: het waren de jaren van de opstandige studentenbeweging, provo, Vietnam, het antikolonialisme, de Amerikaanse burgerrechtenbeweging en de Chinese Culturele Revolutie. Jonge historici vatten interesse op voor politieke omwentelingen uit het eigen verleden. Dé Nederlandse Opstand was de strijd tegen de Spaanse koning in de Tachtigjarige Oorlog geweest. Maar deze grootste omwenteling uit ons verleden was gevoelsmatig sterk verbonden met 'de gevestigde orde'. Anders was het met de Patriotten van de jaren 1780, die in opstand kwamen tegen de stadhouder, met de Bataafse revolutie in het Nederland van 1795-1801 en met de Franse Tijd van 1795-1813. De visie op deze historische gebeurtenissen veranderde en er kwam een golf van nieuw onderzoek op gang.

Een van de gevolgen was dat de term 'Franse Tijd' door velen werd verworpen: het specifiek Nederlandse aan die periode werd er teveel door buiten haken gezet. Op zichzelf is het waar dat het belang van de eigen Nederlandse ontwikkelingen door eerdere historici teveel werd veronachtzaamd. De vraag is wel of daarom ook een nieuwe naamgeving voor de periode 1795-1813 nodig is. Tegenwoordig wordt in vakkringen meestal gesproken van de Bataafs-Franse Tijd, de Frans-Bataafse Tijd of de Bataafse Tijd. De overhand lijkt 'Bataafs-Franse Tijd' te hebben gekregen. Deze term wordt voor 1795-1813 gebruikt door het toonaangevende Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, door allerlei overheidsinstellingen – tot en met het Ministerie van Defensie* – en door musea en regionale archieven.

De oude C.H.E. de Wit benadrukte al dat terminologie in de geschiedschrijving essentieel is (zie het interview met De Wit in Leidschrift). Elke term staat voor een interpretatie die ook weer invloed heeft op verder onderzoek. In die geest zijn er bezwaren aan te voeren tegen de tegenwoordige dominantie van de aanduiding 'Bataafs-Franse Tijd'.

Op het meest elementaire niveau is de term al onbruikbaar omdat hij de periode 1795-1813 moet dekken, terwijl er na 1806, met de komst van het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon, nauwelijks meer sprake was van Bataven. De revolutionairen van eind achttiende eeuw waren ambtenaren geworden in de door Napoleon geïnspireerde bureaucratie. Net als in ere herstelde collega's die voorheen oranjegezind waren geweest, hadden ze zich aangepast aan het nieuwe ambtenarenbestaan.

Tenzij met 'Bataafs-Franse Tijd' bedoeld wordt dat hij vóór 1806 Bataafs en erna Frans was. Maar in dat geval gaat het om twee tijdperken, niet om één, en zijn er dus twéé namen nodig, niet een samentrekking.

Maar ook voor de periode 1801-1806 is 'Bataafs-Frans' problematisch. Vanaf het moment dat Napoleon in 1799 in Frankrijk aan de macht kwam, werd de Bataafse overheid in Den Haag steeds sterker onderworpen aan een Parijs' dirigisme waarnaar het zich slechts te schikken had, al was het vaak na aanvankelijk gesputter. Historici die niettemin de nadruk op de eigen Nederlandse inbreng willen leggen, wringen zich in bochten om een grote mate van Bataafse zelfstandigheid aannemelijk te maken. Een mooi voorbeeld hiervan staat in het overigens uitmuntende boek Door gelijkheid gegrepen van Mart Rutjes, dat eind 2012 verscheen. Hij vermeldt op pag. 198-199 dat in 1801 de vraag speelde of de bestaande Bataafse Staatsregeling gewijzigd moest worden. In deze Staatsregeling werden de bestuurlijke verhoudingen in Nederland geregeld.

Napoleon liet vanuit Parijs weten dat hij de Staatsregeling veranderd wilde zien en hem ter beoordeling wilde lezen voor hij werd gepubliceerd. Toch moet de Franse druk niet als enige factor worden beschouwd, stelt Rutjes vervolgens. Hij schrijft dan: 'Zo liet Napoleon weten dat hij niets voelde voor een in het plan voorgesteld kiescollege omdat het in zijn ogen teveel leek op de Franse senat conservateur. Napoleon wilde absoluut geen al te grote gelijkenissen…'

Terwijl dit voorbeeld mooi aantoont dat er gewoon moest gebeuren wat Napoleon zei, ziet Rutjes er een illustratie in van het verschil tussen Frankrijk en Nederland. Maar het was het verschil zoals Napoleon het eiste! Wat er misschien ook uit blijkt is een vrijwillige onderwerping door de Haagse bestuurders: ongevraagd richtten ze zich al naar veronderstelde Franse wensen.

Zo ging het in grote lijnen met alles wat er vanaf 1801 in Nederland gebeurde. De Bataven die in Nederland regeerden, waren in hun beleid en bij de inrichting van het bestuur al zo zwaar ondergeschikt aan Parijs, dat 'Bataafs-Frans' teveel eer is en misschien zelfs 'Frans-Bataafs' een geflatteerde voorstelling van zaken geeft.

Blijft over de periode 1795-1801. Dit is in feite de enige die met reden zowel Frans als Bataafs kan worden genoemd. In het revolutionaire parlement te Den Haag werd intensief gediscussieerd over een nieuwe democratische grondwet, die voor een belangrijk deel voortborduurde op de christelijke Verlichting van de achttiende eeuw, een variant op de Verlichtingsideeën die in Nederland domineerde. Deze kwam er kortgezegd op neer dat rede, redelijkheid en menselijke waarden voortkwamen uit het christendom zelf. Tegenwoordig heet het dat Nederland ook de bakermat was van de 'Radicale Verlichting', maar terwijl de daarbij behorende denkbeelden voor de ideeëngeschiedenis ongetwijfeld belangrijk zijn, was de invloed ervan in de Nederlandse achttiende eeuw maatschappelijk gezien marginaal.

Blijft wel staan dat de Nederlandse Bataven de mogelijkheid tot het verzetten van de wet slechts kregen doordat het Franse leger in 1795 de grote rivieren overtrok en zo het hele gebied van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden onder controle kreeg. De stadhouder vluchtte naar Engeland. Vervolgens bepaalden de Fransen voor de Bataven 'het speelveld', zoals dat tegenwoordig zou heten. Zonder de Fransen waren de Bataven niet aan de macht gekomen en waren ze niet aan de macht gebleven, wat hun afhankelijke positie ondubbelzinnig maakt. Wat er ook aan goeds of minder goeds tot stand werd gebracht door Nederlandse revolutionaire politici, de Franse belangen in Nederland stonden te allen tijde op de eerste plaats. En al waren Nederlandse Bataven en Fransen het er roerend over eens dat aanhangers van de gevluchte stadhouder geen recht van spreken meer hadden, het waren de Fransen die dit uitgangspunt door hun troepenmacht effectueerden. Een troepenmacht die door een Nederlandse minderheid was binnengehaald, buiten elke Nederlandse controle stond en bovendien door de Nederlandse bevolking moest worden betaald, nog afgezien van andere enorme afdrachten waartoe Nederland werd verplicht.

De feitelijk bezetting van Nederland door Franse troepen wordt door niemand ontkend, maar op de een of andere manier is er onder historici een nieuwe blindheid ontstaan voor wat hiervan de consequenties waren. Zo vermeldt Mart Rutjes op pagina 8-9 de hierboven genoemde feiten wel, en verwijst hij ook naar vooral oudere historici die hieruit concludeerden dat Nederland eerder 'bezet' dan 'bevrijd' werd. Maar terwijl hij aangeeft dat deze interpretatie achterhaald is, neemt hij niet de moeite uit te leggen wat er dan onjuist aan is. Er is zoals dat heet een nieuw paradigma, en de uitgangspunten daarvan zijn al vanzelfsprekend geworden.

Zijn collega Joris Oddens - beide waren verbonden aan hetzelfde NWO-onderzoeksproject - publiceerde kort na Rutjes het boek Pioniers in schaduwbeeld over het eerste Nederlandse parlement van 1796-1798. Hij concludeert op paginas 383: 'In tegenstelling tot de suggestie die in de geschiedschrijving nogal eens is gewekt, heeft de Franse regering zich in de eerste jaren van de Bataafse Republiek nooit direct gemengd in de interne politieke aangelegenheden van de Bataven.' Hier zit een curieuze dubbelzinnigheid in: misschien mengden de Fransen zich weinig in de interne aangelegenheden van de Bataven, ze mengden zich volop in die van Nederland. De Bataven waren al pro-Frans en hadden weinig ingrijpen nodig, andere Nederlanders waren uitgesloten van het bestuur en het politieke bestel, dus konden maar moeilijk iets doen dat de Fransen niet zinde. In het hedendaagse paradigma in de geschiedschrijving worden 'Bataven' en 'Nederland' al te gemakkelijk gelijkgesteld.

Dat de Fransen zich in de eerste jaren weinig in Bataafse aangelegenheden mengden, kwam vooral doordat er in Den Haag niet veel gebeurde waar ze bezwaar tegen hadden. Hun belangrijkste zorg was Nederlandse deelname aan de oorlog tegen Engeland. Ook op dat punt betoonden de Bataven zich betrouwbaar. Dat hun vloot in 1797 door de Engelsen werd verslagen was een tegenvaller, maar Bataafs enthousiasme was er genoeg. Toen de Fransen in 1897-1798 wel ontevreden raakten over de toestand in Den Haag, waar al dat democratische gepraat afleidde van de oorlogsvoering, pleegden ze samen met Bataafse bondgenoten in januari 1798 een coup tegen het zittende parlement. De Franse gewapende macht speelde daarin een essentiële rol: Franse en Bataafse troepen werden rond Den Haag samengetrokken om de machtsovername te begeleiden. Waarmee misschien nog een zwakte in de hedendaagse historische visie in zicht komt: er zit een zekere neiging in de geschiedenis van verheven politieke discussies te verwarren met de feitelijke geschiedenis van het land.

De liberale voorman Johan Rudolph Thorbecke, die de Bataven nota bene als geestverwanten beschouwde, zei halverwege de negentiende eeuw al over de komst van de Fransen in 1795: 'Wat Frankrijk alleen aan zichzelf was verschuldigd, lieten wij ons brengen' in een 'volslagen gebrek aan zelfbepaling'. De periode 1795-1801 kan eventueel Frans-Bataafse Tijd worden genoemd, maar Bataafs-Franse tijd is te optimistisch.

Wanneer we teruggaan naar de periode 1795-1813 als geheel, in totaal ongeveer negentien jaar, kunnen we de eerste zes jaar Frans-Bataafs noemen, is dat bij de periode tot 1806 al heel twijfelachtig en kan het voor de rest beslist niet. De beste aanduiding voor de periode 1795-1813 blijft dus Franse Tijd.


Ancien régime
Er is nog een terminologische kwestie die aandacht verdient. Voor de periode van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden wordt nogal eens de aanduiding 'ancien régime' gebruikt, het oude régime, dat wil zeggen voorafgaand aan de Nieuwe Tijd vanaf 1795. Oud régime is gewoon Nederlands, maar 'Ancien régime' in het Frans impliceert een waardeoordeel dat verbonden is met de Franse Revolutie die aan die oude tijd een einde wilde maken. Het ancien régime was de absolutistische monarchie waarvan de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV de belangrijkste vertegenwoordiger was en de ongelukkige Lodewijk XVI de laatste. Als we tenminste afzien van Keizer Napoleon Bonaparte en zijn naäper Keizer Napoleon III later in de negentiende eeuw.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waar de Bataven zich tegen afzetten, was onvergelijkbaar met de Franse monarchie. In de overwegend burgerlijke maatschappij van de Republiek was de macht veel meer gespreid en de individuele vrijheid was er groter. Gedurende een aanzienlijk deel van het tijdperk van de Republiek regeerden de Oranjes niet eens - de stadhouderloze tijdperken - en lange tijd werd de Republiek door ontevredenen overal in Europa juist gezien als alternatief voor het absolutisme en als een vluchthaven voor wie elders vervolgd werd.

De Republiek 'ancien régime' noemen - een gewoonte die ook bij oudere, gematigde historici zoals E.H. Kossmann voorkwam - suggereert ten onrechte een parallel met de tegenstellingen in Frankrijk. Hij is sterk ideologisch gekleurd door de implicatie dat de Nederlandse samenleving van voor 1795 eenzelfde mate van verwerpelijkheid had als er aan de Franse van voor 1789 wordt toegeschreven.

Vóór C.H.E. de Wit was er te weinig aandacht voor de eigen Nederlandse ontwikkelingen in de Franse Tijd, terwijl de dominerende opvatting onder huidige historici teveel samenvalt met het zelfbeeld van de toenmalige Bataven.

Hans Schoots, september 2013

Afbeelding: Raadpensionaris van Holland Laurens van de Spiegel werd in 1795 gearresteerd en vier jaar opgesloten.

* Anno augustus 2015 was de term bij Defensie verdwenen. Wanneer die verandering heeft plaats gevonden, is onduidelijk.

^