RUTGER JAN SCHIMMELPENNINCK
De kleine dictator


Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck was de eerste en de laatste Nederlandse dictator. Alleen moest hij wel doen wat de Franse keizer Napoleon zei. Van Patriot, volksvertegenwoordiger en ambassadeur in Parijs en Londen klom hij in 1805 op tot zijn hoogste ambt.

Toen Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825) in 1805 raadpensionaris werd, stond Nederland al tien jaar onder Franse protectie. Stadhouder Willem V was naar Engeland uitgeweken en de Bataafse Republiek was uitgeroepen. 'Nederland' bestond uit de voormalige Zeven Verenigde Provinciën plus Noord-Brabant. In de rede die de drieënveertigjarige Schimmelpenninck kort na zijn aanstelling als raadpensionaris in Den Haag hield, beriep hij zich op 'de medehulp van de Grote Napoleon, van dit eenzame genie, dat door vriend en vijand wordt bewonderd.' Dezelfde Napoleon, zei hij, die op het lot van verschillende volken, 'op dat van ons in het bijzonder, de uitgebreidste invloed verworven heeft.'

De manier waarop Schimmelpennincks benoeming tot stand kwam, spreekt boekdelen. Hij was Bataafs ambassadeur in Parijs en had zich na een periode van grote inspanningen net met een kwakkelende gezondheid teruggetrokken op zijn buiten Nijenhuis bij het Overijsselse Diepenheim (zie foto). Daar kreeg hij bericht dat hij onverwijld bij Napoleon werd verwacht, die onderweg was in het Duitse Rijnland. De ambassadeur wist de reis nog even uit te stellen, maar moest er na nog een paar ijlboden toch aan geloven. In Duitsland verzocht de Franse keizer hem een nieuwe staatsregeling (grondwet) voor Nederland te schrijven: net als Frankrijk moest het land van Napoleon een eenhoofdige leiding krijgen. Mochten Schimmelpenninck en de bestuurders in Den Haag niet vrijwillig meewerken, dan kon Nederland altijd nog door Frankrijk worden geannexeerd, liet de keizer al bij voorbaat doorschemeren. Schimmelpenninck nam de taak op zich, al was het volgens sommigen met tegenzin. Al gauw werd duidelijk dat hijzelf de beoogde kandidaat was voor het ambt waarvan hij de bevoegdheden aan het omschrijven was.

Op dat moment werd het land nog geleid door een Staatsbewind dat uit twaalf leden bestond, plus een halfslachtige volksvertegenwoordiging met magere invloed. De twaalf waren er al zo aan gewend dat Frankrijk de kaders stelde waarbinnen ze konden opereren, dat ze na enig klagen akkoord gingen met de opheffing van hun eigen regering. Schimmelpenninck ging met echtgenote en hofhouding in het voormalige stadhouderlijke paleis Noordeinde wonen en koos Huis ten Bosch als zomerverblijf. Aan het Binnenhof regeerde hij met een aantal secretarissen (ministers) die hij zelf benoemde. Van de zogenaamde volksvertegenwoordiging die toch al weinig in te brengen had, bleef nu alleen een eveneens door hemzelf benoemd Wetgevend Lichaam over. De raadpensionaris richtte zich kortom in als een kleine Haagse dictator met monarchale trekjes.

Voor Nederlandse begrippen was dit een wel heel ongebruikelijke gang van zaken. Meer dan twee eeuwen hadden de Zeven Verenigde Provinciën met al hun gebreken internationaal als een voorbeeld van vrijheid gegolden. De nieuwe regeringsvorm van 1805 stond haaks op de Tradities van de Republiek én van de Patriotten. Schimmelpenninck had zelf rechten gestudeerd aan de Leidse universiteit en in zijn proefschrift de Amerikaanse democratie beschreven als een model voor moderne staatsinrichting. Voor 1795 was hij lid geweest van Patriotse genootschappen en toen de Fransen Amsterdam bereikten, ontving hij hen als voorzitter van het revolutionair comité. In een redevoering op de Dam, onderbroken door toejuichingen, verklaarde hij zich te zullen laten leiden door 'billijkheid' en 'rechtvaardigheid', niet vermoedend in welk wespennest hij tien jaar later beland zou zijn. In de beginjaren van de Bataafse Republiek was hij een invloedrijke figuur in de volksvertegenwoordiging aan het Binnenhof. Hij was een overtuigd, maar gematigd Patriot, die om zijn bereidheid tot compromissen door radicalere parlementariërs voor 'slijmgast' werd uitgescholden.

Nog in 1804, het jaar waarin Napoleon zichzelf tot keizer kroonde, schreef Schimmelpenninck over de gemilitariseerde staatsinrichting van Frankrijk: 'Ik voor mij walg ervan.' En nu kreeg hij als raadpensionaris op zijn eentje meer macht toegeschreven dan de Oranje-stadhouders ooit hadden gehad. Zowat het enige dat Schimmelpenninck in zijn onderhandelingen met Napoleon had weten te verhoeden was dat raadpensionaris een erfelijke functie voor het leven werd. De monarchie die de Franse parvenukeizer eigenlijk in Nederland wilde, kwam er nog even niet.

De schrijver Theun de Vries heeft een biografie van Schimmelpenninck gepubliceerd, waarin hij zich afvraagt waarom zijn hoofdpersoon er, in plaats van raadpensionaris te worden, niet voor koos 'zich uit de staatkunde terug te trekken' naar een 'zwijgende, maar eervolle anonimiteit'. Zodat de Bataafse ondergang 'aan de verantwoordelijkheid van anderen, minder consciëntieuze vaderlanders' werd overgelaten. Onder Napoleon was het inderdaad mogelijk naar huis te gaan zonder dat het je de kop kostte. Voor Nederland had het natuurlijk weinig uitgemaakt: dan was er een ander raadpensionaris geworden. De Vries schreef zijn boek tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen vragen rond collaboratie en verzet bijzonder actueel waren. Maar ook in 1805 was de kwestie reël: hadden Schimmelpenninck en het Bataafse bewind werkelijk geen andere mogelijkheid dan buigen voor de keizer van Frankrijk?

Aan gebrek aan verontwaardiging bij de toenmalige Nederlandse bestuurders lag het niet. Veelvuldig ontstaken ze in woede wanneer Parijs weer een plan voor hen had uitgebroed. Waarna ze toch maar weer probeerden te onderhandelen alsof ze gelijkwaardige partners waren, zonder ooit meer dan kruimels toegeworpen te krijgen. Napoleon liet dan bijvoorbeeld weten dat hij 'een gulle demonstratie van affectie' verwachtte en geen gemarchandeer. 'Een ongunstig antwoord zou een grievende teleurstelling zijn,' liet hij weten toen Den Haag ergens niet meteen enthousiast over was. De Franse troepen die op kosten van de bevolking in Nederland waren gelegerd, herinnerden eraan dat bij tegenspraak geweld kon worden gebruikt. De Bataafse bestuurders liepen slechts achteruit, intussen hopend erger te kunnen voorkomen. In hoeverre dit laatste succes had, is maar de vraag. In 1805 stelde Napoleon Schimmelpenninck aan en pas het jaar daarop maakte hij zijn broer Lodewijk tot koning van Holland. Gewonnen uitstel dus, zeiden optimisten, maar dit uitstel was waarschijnlijk meer gevolg van aarzelingen die de keizer zelf nog had, dan van Nederlandse diplomatie. Op wat details na gebeurden de dingen gewoon zoals Napoleon ze in zijn hoofd had.

De grootste fout van Nederlandse kant was al gemaakt in 1794, schreef de liberale voorman Johan Rudolf Thorbecke een halve eeuw later. Thorbecke geloofde in de Franse Revolutie en de ideeën van de Bataven, maar voor de rol van die laatsten in de Franse Tijd had hij weinig goede woorden over. Het kwam er eigenlijk op neer dat ze in hun 'karakterloosheid' met dezelfde Jan Saliegeest waren behept, waar ook de rest van het land aan leed. De Fransen stonden in 1794-1795 immers helemaal niet te popelen om naar Holland op te trekken, het waren de Nederlandse Patriotten geweest die daarom hadden gesmeekt. 'Wat Frankrijk alleen aan zichzelf was verschuldigd, lieten wij ons brengen' in een 'volslagen gebrek aan zelfbepaling', smaalde Thorbecke. Daarna ging het van kwaad tot erger. Nog in 1804 had Schimmelpenninck volgens de liberaal gezegd: 'geen regering mag zich in vreemd belang laten gebruiken voor de willekeurige uitputting van haar eigen natie.' Thorbecke dacht er het zijne van: 'Wanneer het Staatsbewind met een dergelijke verklaring Bonaparte niet pas in 1804, maar vanaf het begin tegemoet was getreden, en niet enkel verklaringen had geuit, maar naar de verklaring desnoods had gehandeld, men zou gevallen, niet vertreden zijn.'

Er speelden persoonlijke motieven mee bij Schimmelpennincks besluit de rol van Nederlands dictator op zich te nemen. IJdelheid was hem niet vreemd en zijn capaciteiten voor de functie werden algemeen erkend. Het aanbod onderbaas van het land te worden kon hij dan ook niet weerstaan. Zijn echtgenote Catharina Nahuys hield bovendien erg van status en uiterlijk vertoon en zij zag zich al in het middelpunt staan van de Haagse society. Maar helemaal geaccepteerd werden ze daar niet. Er werd schande van gesproken dat mevrouw Schimmelpenninck in de kerk de bank innam waar voorheen Wilhelmina van Pruisen had gezeten, de echtgenote van Willem V. Wanneer besmuikt werd gezegd dat de raadpensionaris 'en zijn omgeving' iets hadden besloten, bedoelden ze dat zijn vrouw het wilde.

Maar er waren belangrijker omstandigheden die Schimmelpenninck maakten tot wie hij was, en Nederland in de positie hadden gebracht die het had. Al sinds de revolutie van 1789 richtten de Nederlandse Patriotten het oog gebiologeerd op Parijs. Nee nog eerder, want ook bij de Franse koning Lodewijk XVI hadden ze al steun gezocht. Parijs gaf zich na 1789 over aan de revolutionaire roes, in de verwachting dat aan het einde ervan een betere wereld lag. De Nederlandse Patriotten, waarvan een groot aantal als politiek vluchteling in Frankrijk verbleef, deelden hartstochtelijk in de bedwelming. Toen generaal Napoleon Bonaparte in 1799 aan de macht kwam, eindigde de ene roes, maar volgde een andere: de ongeremde adoratie voor de nieuwe heerser. Binnenslands bracht hij aanvankelijk meer stabiliteit. Terwijl hoogwaardigheidsbekleders van voorheen weer mee mochten doen, wist hij tegelijk bepaalde ideeën uit de revolutie om te zetten in praktische wetten. Zijn Code Civil heeft zoals bekend tot op de dag van vandaag invloed op onze wetgeving.

Schimmelpenninck herkende zich in deze combinatie van gematigdheid en revolutionaire ambitie. Ook hij geloofde dat het doel met omzichtigheid moest worden bereikt. Hij werd een groot bewonderaar van, zoals hij placht te zeggen, 'de grote Napoleon'. Als ambassadeur in Parijs vond hij het een voorrecht door hem te worden uitgenodigd voor gesprekken onder vier ogen. Daarin uitte hij zich vrijmoedig, bijvoorbeeld wanneer hij uitlegde dat het blokkeren van de handel met Engeland geen zin had. Hij had sterke argumenten, waar Napoleon zich echter niets van aantrok. In een brief aan Den Haag schreef Schimmelpenninck als ambassadeur 'geen nut van enige betekenis aan zijn Vaderland te kunnen toebrengen'.

De verhoopte rust bracht Napoleon niet. Zijn ongebreidelde machtsstreven leidde tot nog eens jaren van strijd in Europa. Maar met zijn militaire successen en zijn persoonlijke uitstraling fascineerde hij velen. Schimmelpenninck loog niet toen hij beweerde dat vriend en vijand Napoleon een genie vonden. Ook voor Nederlandse Patriotten bleef hij naast een vreemde heerser nog lang een reisgenoot op weg naar een gemeenschappelijk revolutionair doel. Zelfs bij oude Oranjegezinden, die dankzij Napoleon in Nederland ook weer in het landsbestuur mochten meedoen, stond hij in aanzien.

Met deze fixatie op Parijs ontnam de Bataafse overheid zichzelf de weinige internationale bewegingsruimte die het misschien nog had. In de Gouden Eeuw was het land heerser op de wereldzeeën geweest; in de loop van de achttiende eeuw was de internationale positie al enorm verzwakt. Voor de buitenlandse politiek betekende dit manoeuvreren tussen grootmachten als Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland. Maar de Patriotten waren vanaf het begin zo pro-Frans en zo anti-Brits en anti-Pruisisch geweest, ook al omdat het bij de Oranjes omgekeerd was, dat ze alleen al om die reden niet in staat waren tot een realpolitik in het landsbelang.

Schimmelpenninck heeft daar aanvankelijk nog wel pogingen toe gedaan. Bij een ontmoeting met Napoleon in 1799 trachtte hij 'mon général' ervan te overtuigen dat een neutraal Nederland zonder buitenlandse troepen en zonder handelsbelemmeringen het nuttigst was voor Frankrijk. Dat jaar had het Bataafse bewind met hetzelfde uitgangspunt geheime onderhandelingen aangeknoopt met de Engelsen en de Russen die in Noord-Holland stonden, maar die begrepen wel dat de Fransen de werkelijke onderhandelingspartner waren. In een brief aan Parijs had Schimmelpenninck dat jaar al verwezen naar de Nederlandse geschiedenis, die getuigde van 'onbezweken moed, die het te allen tijde tegenover de dwingelandij stelde'. Maar ook in dit geval gold: de neutraliteit werd niet genomen, er werd bij Napoleon om gebedeld en die was niet onder de indruk.

In 1801-1802 was Schimmelpenninck op Frans verzoek Bataafs vertegenwoordiger bij de vredesonderhandelingen tussen Frankrijk en Engeland in Amiëns. Daar deed hij een zwakke poging de twee grootmachten tegen elkaar uit te spelen ten gunste van eigen land. Het doel daarvan was de Nederlandse kolonie Ceylon terug te krijgen van de Engelsen, maar de Fransen waren woedend en wezen Schimmelpenninck erop dat hij slechts een 'tweederangs natie' vertegenwoordigde. De Britten gingen niet op zijn voorstellen in. Begrijpelijk genoeg gingen ze ervan uit dat Nederland zich, wanneer het erop aan kwam, toch de wet zou laten voorschrijven door de Fransen. Voor een onafhankelijke Bataafse buitenlandse politiek was het nodig geweest serieuze toenadering te zoeken tot Frankrijks tegenstanders. In hoeverre dit tot resultaat had kunnen leiden, is lastig te zeggen, maar de regering in Den Haag deed weinig moeite.

Voor een aanstaande dictator was Schimmelpenninck potsierlijk legalistisch. Hij stond erop een volksraadpleging te houden over de staatsregeling die hem tot raadpensionaris zou maken. Van de 320.000 stemgerechtigden kwam nog geen vijf procent opdagen en daarvan stemden er 136 tegen. De staatsregeling werd dus met het bekend voorkomende percentage van meer dan 99 procent van de stemmen aangenomen!

Schimmelpenninck ging aan de slag. Zijn bewind duurde slechts dertien maanden, maar gezegd moet worden dat hij in deze korte tijd in eigen land veel wist te bewerkstelligen. Op financiën liet hij Alexander Gogel de vrije hand voor een grote belastinghervorming. Alle regelingen die tot dan per provincie, stad en dorp verschillend waren geweest – en de handel ernstig belemmerden – werden door één landelijk systeem vervangen. Modern eraan was ook dat belasting werd geheven naar het inkomen van de burger. Het nieuwe belastingstelsel was een van de belangrijkste stappen naar een nationale eenheidsstaat, een van de Patriotse idealen. Met ook nog een drastische bezuiniging op de staatsuitgaven wist Schimmelpenninck de volledig ontsporende staatsschuld te beperken. Tot de blijvende resultaten van zijn bewind behoorde een nieuwe wet op het lager onderwijs. Het moet tot zijn verdiensten worden gerekend dat hij Napoleons opdracht negeerde om Nederlandse matrozen gedwongen te laten dienen op de vloot die de kustblokkade tegen de sluikhandel met Engeland uitvoerde.

Schimmelpenninck kreeg niet de kans zijn karwei af te maken. Een veeg teken was dat Napoleons broer Lodewijk een rondreis door de Bataafse gewesten kwam maken. En inderdaad werd de Nederlandse admiraal Verhuell even later naar Parijs ontboden om over de toekomst van het land te spreken. Nadat hij eerst een maand in de Franse hoofdstad had moeten wachten, werd hij door Napoleon ontvangen en werd hem meegedeeld dat Nederland een monarchie moest worden en zo niet, zou worden geannexeerd.

Toen Verhuell in Den Haag verslag uitbracht en Gogel naar aanleiding van de Franse eisen in woedde uitbarstte, vond Verhuell op zijn beurt dat 'mannen van hart en eer' juist met het Franse voorstel moesten instemmen. Enkele andere aanwezigen waren zelfs voor directe aansluiting bij Frankrijk! Toen men weer eens niet onmiddellijk 'ja' zei, schreef de Bataafse ambassadeur in Parijs aan Den Haag: 'Dit moet waarachtig gedaan worden, of er komt humeur.' Misschien niet helemaal toevallig was Schimmelpenninck tegen een koning: hij verloor er immers zijn baan door. De anderen haalden bakzeil. Uit de Franse hoofdstad kwam de boodschap dat de Haagse bestuurders nu terstond moesten komen vragen (!) om de benoeming van een Koning van Holland, en zo geschiedde. In 1806 werd Lodewijk koning. De Haagse meegaandheid was nu wel definitief in kruiperigheid overgegaan. De oude Patriot Wiselius schreef dat er werd gebogen voor 'het schuim der Dwingelanden' door een 'dichte hoop slaafse zielen'.

Schimmelpenninck was al afgetreden. De voormalig raadpensionaris, die tijdens zijn bewindsperiode blind aan het worden was, trok zich terug op zijn buiten Nijenhuis. In 1810 werd hij door Napoleon opnieuw naar Parijs gehaald, waar hij een erebaan kreeg als lid van de Senaat. Na de ondergang van de Franse heerser kwam in Nederland koning Willem I op de troon. Schimmelpenninck zat toen nog van 1815 tot 1821 in de Eerste Kamer. Hij overleed in 1825 in Amsterdam, waar hij werd begraven in de Nieuwe Kerk. Een voormalig dictator die – omdat het maar zo kort had geduurd? – toch gerespecteerd bleef.

Hans Schoots, verschenen in Historisch Nieuwsblad

Verder naar hoofdstuk 6


^