Charles-François Lebrun was van 1810-1813 gouverneur-generaal in Nederland namens Napoleon

STADHOUDER VAN NAPOLEON
Gouverneur-generaal Charles-François Lebrun


In 1810 werd Nederland door Frankrijk geannexeerd. Wie het hier na Napoleons experimenten met een Staatsbewind, met raadpensionaris Schimmelpenninck en koning Lodewijk Napoleon voor het zeggen kreeg, weet bijna niemand meer. Het was gouverneur-generaal Charles-François Lebrun. Terwijl de keizer hard optreden van hem verlangde, heette hij in Nederland algauw 'de goede stadhouder'.

Op 14 juli 1810 spoedden de burgemeester van Amsterdam en zijn naaste medewerkers zich naar Alphen aan den Rijn, om alvast eer te gaan bewijzen aan de net benoemde gouverneur-generaal voor de Hollandse departementen, die per koets in aantocht was vanuit Parijs. Deze gouverneur was de Fransman, prins-opperschatbewaarder van het keizerrijk, hertog van Piacenza en luitenant-generaal Charles-François Lebrun. Hij kreeg de leiding in Nederland, nadat Napoleon had besloten de gewesten aan de Noordzee geheel in zijn rijk te integreren. Het gebied werd verdeeld in zeven departementen naar Frans model, die ieder werden geleid door een prefect. De gulden werd vervangen door de Franse franc en de hoofdstad was voortaan Parijs. Als troost werd Amsterdam tot Derde Stad van het keizerrijk benoemd. Lebruns officiële residentie werd het keizerlijke paleis op de Dam, Huis ten Bosch werd zijn buitenplaats. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat hij slechts kort in functie zou zijn. Na een overgangstijd moest de algemeen-Hollandse bestuurslaag helemaal verdwijnen en zouden de afzonderlijke departementen net zo rechtstreeks onder Parijs vallen alsof ze Dordogne of Ardèche heetten. Zover is het nooit gekomen. De Nederlandse departementen werden tot het einde van de Franse Tijd als één geheel bestuurd.

Om de verhoudingen meteen duidelijk te markeren, verklaarde gouverneur-generaal Lebrun op de dag van zijn aankomst in Amsterdam tegenover de oude Nederlandse graaf Van Bylandt dat ook hij liever Hollander zou zijn geweest in de tijd van de admiraals De Ruyter en Tromp. Maar van die macht was nu eenmaal niets meer over, vervolgde hij, zodat er weinig anders op zat dan zich onder de bescherming te stellen van een groot, krachtig en glorieus volk. Het Franse dus.

Nog maar ruim een week eerder was de Koning van Holland, Lodewijk Napoleon, onder druk van zijn keizerlijke broer afgetreden. Hij werd niet gezeggelijk genoeg bevonden. Op dat moment had Lebrun er in zijn huis bij Parijs nog geen idee van dat zijn eigen naaste toekomst in Amsterdam lag. Tot er op 8 juli 1810 een brief van Napoleon arriveerde met de opdracht zijn koets klaar te maken voor vertrek en zich meteen op het keizerlijke paleis Rambouillet te melden voor instructies: 'Het is absoluut noodzakelijk dat je morgenavond Parijs verlaat en je naar Amsterdam begeeft.' Een dag later vaardigde Napoleon het decreet uit met de boodschap 'Holland is verenigd met het keizerrijk'.

Een van de eerste opdrachten die Lebrun van Napoleon kreeg, was in Amsterdam de correspondentie en administratie van zijn voorganger, koning Lodewijk Napoleon, veilig te stellen en naar Parijs te sturen, voordat de eigenaar er zelf de hand op kon leggen. Lodewijk had na zijn aftreden in het geheim de wijk genomen naar Toeplitz, een kuuroord in de toenmalige Oostenrijkse gebieden, waarmee hij zich de keizerlijke woede op de hals had gehaald.

De lotsverbondenheid tussen Napoleon en Lebrun ging terug tot 1799, toen generaal Napoleon Bonaparte besloot de macht in Frankrijk over te nemen. Ter voorbereiding op zijn staatsgreep ageerden Lebrun en enkele anderen in de wetgevende vergadering tegen een verzonnen radicaal links Jacobijns complot. De generaal kon zich vervolgens als grote redder opwerpen en na enige gewelddadigheden worden uitgeroepen tot Eerste Consul, waarmee zijn alleenheerschappij al bijna een feit was. Wel waren er nog een tweede en een derde consul, die weinig te zeggen hadden. Charles-François Lebrun werd kort na de coup Derde Consul.

Toch was diens positie zeker niet alleen te danken aan voornoemde bewezen diensten. Lebrun was een Normandiër van tamelijk eenvoudige komaf. Dat hij het tot zijn hoge positie bracht, dankte hij vooral aan zijn uitstekende verstand en zijn bedachtzame houding. Hij werd een expert op het gebied van de staatsfinanciën die zich temidden van alle politieke stormen gematigd opstelde. Zijn loopbaan in overheidsdienst begon al onder de voorlaatste Franse koning Lodewijk XV, voor wie hij de koninklijke domeinen beheerde. Later assisteerde hij Jacques Necker, de minister van financiën van Lodewijk XVI, bij de ontwikkeling van diens plannen voor staatshuishoudelijke vernieuwing. Een periode van ambteloosheid gebruikte Lebrun om Homerus' Ilias op nog steeds gewaardeerde wijze in het Frans te vertalen. Kort voor de revolutie van 1789 publiceerde hij het pamflet De stem van de burger, waarin hij opriep tot politieke hervorming.

Hij kreeg zitting in de revolutionaire Grondwetgevende Vergadering en bleef in de daaropvolgende jaren vernieuwingsgezind, zonder zich nu direct tegen de monarchie te keren. Zijn weinig radicale houding kwam hem onder Robespierre een paar keer op een verblijf in de gevangenis te staan. Doordat de Onkreukbare eerder onder de guillotine terecht kwam dan hij, bracht Lebrun het er levend vanaf, waarna hij opnieuw diverse politieke ambten vervulde. Onder Napoleon was hij onder meer financieel adviseur en gouverneur-generaal van de Ligurische Republiek in Italië. Lebrun verzette zich op principiële gronden – de gelijkheid van de burgers – tegen Napoleons plannen nieuwe adellijke titels in te voeren, waarna hij er tegenstribbelend zelf een paar opgeplakt kreeg.

Toen de gouverneur-generaal in Amsterdam arriveerde om er de leiding in handen te nemen, was hij al 71 jaar, een oudere man die, hoewel niet erg bekend bij het grote publiek, behoorde tot de belangrijkste figuren van het Napoleontische regime. In zijn Parijse tijd werd Lebrun er als vredestichter bij gehaald wanneer hoogwaardigheidsbekleders ruzie met elkaar kregen, al werd zijn omgeving soms ook opgeschrikt door zijn eigen sarcasme. In Amsterdam noemde de Franse directeur van politie Devilliers hem 'dat lichtgeraakte oudje'.

Terwijl Lebrun zich prima wist te gedragen naar de normen van de oude en de nieuwe adel, werd hij gewaardeerd om zijn eenvoud, onbaatzuchtigheid en gemoedelijkheid. Officieel woonde hij op het paleis op de Dam, feitelijk verbleef hij op diverse andere adressen in de stad, waaronder Herengracht 40. In de vele Nederlandse schotschriften die indertijd tegen de Franse autoriteiten werden verspreid, komt Lebrun zelden als doelwit voor, in ieder geval niet in de exemplaren die bewaard zijn gebleven. Opvallend genoeg werd hij wel een keer aangevallen op een kwestie die weinig met politiek van doen had. Een pamflettenschrijver meende een persoonlijke tekortkoming te hebben ontdekt toen Lebrun op bezoek ging bij een armlastig Haags gezin waar een drieling was geboren, financieel gesproken een ramp voor de ouders. Daar toonde de gouverneur-generaal zich volgens de criticus een gierig man: 'Ouders, geef uiting aan uw geluk! Wat gaf Zijne Majesteit? Een stuk van drie gulden!' Intussen spreekt het altijd nog voor Lebrun dat hij bij de slachtoffers langs ging.

Lebrun stond voor een zware taak in het verarmde Nederland, temeer omdat Napoleon daar geen gezeur over wilde horen. De bewaking van de Hollandse kust en de controle op illegale handel moest uit handen van de Hollandse ambtenarij worden gehaald en door de Franse douane worden overgenomen. Zo konden alle pogingen de handelsblokkade tegen het vijandige Groot-Brittannië te ontduiken hard worden aangepakt. De maatregel droeg bij tot verdere teruggang van de toch al deplorabele handel. Bovendien werden Hollandse staatsleningen tot eenderde van hun waarde teruggebracht, waardoor talloze burgers en instellingen hun bezittingen kwijt raakten. Ook door nieuwe zware belastingen op koloniale waren groeide de al nijpende armoede: handelaren kregen de boodschap dat ze binnen enkele weken 40 tot 50 procent heffing dienden te betalen over hun hele voorraad, anders werd deze geconfisqueerd. Met ook nog de invoering van de dienstplicht waren er zo aanleidingen genoeg voor onvrede onder de bevolking.

Lebrun voelde goed aan welk effect deze maatregelen hadden op zijn nieuwe onderdanen. Hij nam de taak op zich de ongeduldige Napoleon af te remmen, wanneer deze het zoveelste drastische en onmiddellijke ingrijpen eiste. Officieel was de gouverneur-generaal niet meer dan een uitvoerder. Hij was 'de oren en de ogen' van de keizer, zoals deze het uitdrukte, handelde in diens directe opdracht en legde aan hem persoonlijk verantwoording af. Nog op de dag van zijn aankomst in Amsterdam ging zijn eerste brief per koerier te paard naar Napoleon in Parijs. Voor het jaar om was, waren al een paar honderd brieven heen en weer gegaan. En hoeveel vertrouwen Napoleon ook stelde in 'mon cousin' Lebrun, deze werd wel in opdracht van Parijs bespioneerd door zijn secretaris Sérurier, die in het geheim eigen verslagen stuurde. Maar ondanks dit alles bleef de Franse hoofdstad ver weg en de keizer had nog meer te doen dan zich met de Hollanders bezig houden. Van deze luwte wist de gouverneur-generaal gebruik te maken om zijn eigen stempel op het beleid in zijn departementen te drukken.

Overigens kwam er na de annexatie niet alleen een stroom Franse beambten, militairen, politieagenten en douaniers richting Holland, er waren omgekeerd ook Nederlandse vertegenwoordigers die posities kregen in Parijs, om een bijdrage te leveren aan de integratie van het keizerrijk dat zich nu uitstrekte van Gibraltar tot Oost-Polen. Er kwamen Nederlanders in de senaat, de staatsraad, de wetgevende raad en andere organen. Het waren voornamelijk mensen die eerder hoge functies hadden vervuld in Lodewijk Napoleons Koninkrijk Holland. Op 15 augustus 1810 ontving Napoleon, omringd door talrijke prinsen, ministers, kardinalen en officieren een delegatie van de Nederlandse marine, het leger en de stad Amsterdam. De delegatieleider, de Nederlandse admiraal Verhuell, verklaarde dat ze allemaal vol gevoelens van bewondering, vertrouwen en gehoorzaamheid waren. De keizer sprak op zijn beurt mooie woorden over het grootse verleden van Holland, dat helaas wel voorbij was. Tegelijk werd op de Dam in Amsterdam een groot feest gehouden waar, naar wordt beweerd, de hele Amsterdamse elite haar opwachting maakte. De mutsen gingen de lucht in van vreugde en toen Lebrun verscheen, klonk het: 'Vive l'empereur.'

Een maand later al verloor Napoleon zijn geduld met de Amsterdamse handelaren die klaagden over de economische dwangmaatregelen waarvan zij – en Nederland – te lijden hadden. 'Willen ze dat hun stad wordt bezet door 30.000 van mijn soldaten? Ik wil dat ik wordt gehoorzaamd, dat wil ik, hoor je? En dat ze het goed weten.' In een aantal van zijn brieven toont Napoleon zich een verwend voetenstampend kind. Hij ergerde zich aan 'onderdanen, die het wagen de keizerlijke wil ter discussie te stellen.' Lebrun probeerde zo weinig mogelijk uitvoering te geven aan Napoleons draconische opdracht Britse importgoederen publiekelijk te verbranden. Dat zulke demonstratieve Franse acties intense afkeer opriepen in een land waar de handel stagneerde en de armoede groot was, vereiste niet zo heel veel inlevingsvermogen. In Amsterdam kreeg de gouverneur-generaal zijn zin en wist hij verbrandingen te voorkomen, elders in het land waren prefecten, politiechefs en douaniers niet altijd zo scrupuleus.

Hoewel de betrekkingen tussen Napoleon en Lebrun in grote lijnen goed bleven, botsten ze in hun brieven nogal eens over de behandeling van tegensprekers en opstandigen. 'Laat de Hollanders weten dat ik niet ben als koning Lodewijk en dat ik ervoor zal zorgen dat mijn orders worden uitgevoerd,' schreef de keizer. Lebrun verweet hij te slap op te treden, waarop deze zijn keizer verzekerde dat hij het mis had. 'Uwe Majesteit weet dat ik van nature streng ben aangelegd en u zult me de eer aandoen te geloven dat ik niet bangelijk ben. Mijn hele streven is dit land kalm en trouw te maken.' Napoleon eiste de executie van raddraaiers. 'Er is geen andere manier om het canaille onder de duim te houden,' schreef de erfgenaam van de Franse Revolutie. Lebrun antwoordde dat hij moeite had met het uitvoeren van zulke rigoureuze orders. 'Ze veroorzaken in dit ongelukkige land een ondraaglijke leegte, een gruwelijke misère. Ik dring aan op uw medelijden, uw goedheid, uw menselijkheid, uw clementie, die vaak meer goed kan doen dan machtsuitoefening en terreur.' Het vuurpeloton deed niettemin ook in de Hollandse departementen af en toe zijn werk. Toen er in het voorjaar van 1813 in tal van plaatsen verzet was tegen de dienstplicht, werden minstens negen oproerkraaiers geëxecuteerd. Dat het er niet veel meer werden, kan grotendeels op Lebruns conto worden geschreven.

Voor de Franse autoriteiten was het dankzij volksoplopen en gewelddadige rellen geen geheim dat veel Hollanders 'zeer uitgesproken anti-Frans' waren, zoals werd bericht in een verslag uit augustus 1813. Er werd wel aan toegevoegd: 'ze zijn niet ondernemend genoeg en hebben de eenheid niet om er wat mee te doen.' Zo bleef het goedbeschouwd ook, tot de Franse macht najaar 1813 door externe omstandigheden ineen stortte. De veldtocht naar Rusland van 1812 was fataal verlopen. Ook Lebruns eigen tweede zoon Alexander liet er als officier het leven. Napoleon probeerde weer op te krabbelen, tot hij najaar 1813 in de slag bij Leipzig een nieuwe grote nederlaag leed. Daarna was de vraag alleen nog wannéér de vijanden van de keizer Nederland zouden binnenvallen.

Terwijl vanuit Den Haag al werd gewerkt aan een voorlopig Oranjegezind bestuur en in Amsterdam douanehuisjes in brand werden gestoken en barricaden werden opgeworpen, verlieten de Franse troepen de Derde Stad van het keizerrijk. Charles-François Lebrun vertrok met zijn koets richting Utrecht, op straat door wat Amsterdammers nageroepen. In elf dagen bereikte hij Parijs, terwijl zijn eerste zoon Anne Charles, die als generaal de veldtocht naar Moskou wel had overleefd, zich op de verdediging van Antwerpen voorbereidde. Korte tijd later, na de terugkeer van de oude monarchie in Frankrijk, kreeg Lebrun er nog een titel bij. Het werd het laatste van de vele regimes waaronder hij zijn taken verrichtte. Onder de koningen, tijdens de revolutiejaren en in de Napoleontische periode was hij steeds de (vroeg-)moderne ambtenaar geweest, die zichzelf zag als een nuttig radertje in een staatsapparaat ten dienste van de burger. Intussen hoogbejaard trok hij zich terug op zijn landgoed in Sainte-Mesme ten zuiden van de Franse hoofdstad. Hij overleed in 1824, kreeg een praalgraf op de Parijse begraafplaats Père-Lachaise en werd daarna volgens alle Franse bronnen vergeten.

Hans Schoots, verschenen in Historisch Nieuwsblad

Verder naar Hoofdstuk 7

 

^