Roothaert tijdens de Eerste Wereldoorlog
De schrijver Anton Roothaert zal vermoedelijk alleen maar bekend blijven
als auteur van drie romans over de veearts Doctor Vlimmen. Dit tot
droefenis van Roothaerts biograaf Frans Walch, die graag meer belangstelling
zou zien voor het vele andere werk van zijn held, die inderdaad geen slecht
schrijver was, alleen: er zijn zovéél auteurs van best behoorlijke
boeken geweest. Dus zal Walchs wens wel niet in vervulling gaan en blijven
romans als Onrust op Raubrakken, Villa Cascara en De wenteltrap
alleen nog voortleven in Walchs boek, dat trouwens ook lezenswaardiger is
dan menig oud werk van zijn hoofdpersoon. Want een interessant onderwerp is
Roothaert wel.
De felle anti-papist Roothaert groeide voor de Eerste Wereldoorlog op in Tilburg, waar toen zevenennegentig
procent (!) van de bevolking katholiek was. Hij werd er later het ongelukkige slachtoffer
van schandalen in de privésfeer die er waarschijnlijk de reden voor
waren dat hij uitweek naar Antwerpen. Zijn positie tijdens de Tweede Wereldoorlog werd
onderwerp van debat en gaf volgens Walch aanleiding tot 'talloze verdachtmakingen
en veelal ongegronde beschuldigingen'. Interessant waren verder Roothaerts
contacten met de detectiveschrijver Havank, met uitgevers als A.W. Bruna en
met de filmwereld. Al in 1935 kwam zijn roman Spionnage in het veldleger
onder de titel De big van het regiment in de bioscoop, terwijl Doctor
Vlimmen in de loop der jaren drie keer is verfilmd.
Walch maakt de benauwende wereld voelbaar waarin de schrijver zijn vroege
jaren doorbracht. In de textielfabrieksstad Tilburg van de eerste decennia
van de twintigste eeuw regeerden kerk en kapitaal zonder tegenspraak. De omstandigheden
ter plaatse moet niet worden onderschat: pas in 1899 kwam er voor het eerst
een gymnasium, met tien leerlingen. Roothaerts vader was goed katholiek, maar
had in Holland gewoond en was daardoor vrijer dan de meeste van
zijn stadsgenoten. Toen Anton op achtjarige leeftijd leerde zwemmen werd dit,
vertelde hij later, beschouwd als een 'wraakroepend schandaal.' Op school
moet Anton al een onwillige leerling zijn geweest. Achteraf schreef hij tenminste:
'Ik heb van kinds af aan de neiging gehad bij alles te vragen: Is dit nu wel
zoo? Als dan een onderwijzer dien we Plomp zullen noemen, mij zoo'n gewetenskwestie
eens heel duidelijk had opgehelderd, vroeg ik bij mezelf: "Hoe weet Plomp
dat?" ' Hij verliet de middelbare school voortijdig, bracht het als jong
militair tijdens de Eerste Wereldoorlog tot officier, maakte toen toch het
gymnasium af en ging rechten studeren in Utrecht. Hij keerde naar zijn geboortestad
terug als advocaat.
Bij het beschrijven van de vormingsjaren van Roothaert stuitte Walch op een
grote moeilijkheid: uit die periode bestaan nauwelijks documenten en ooggetuigen
waren er weinig. Hoe het denken van Roothaert zich in zijn vroege jaren heeft
ontwikkeld moet Walch vrijwel uitsluitend afleiden uit diens eigen herinneringen
en literaire werk, dat veel autobiografische elementen bevat. Ook naar de
jonge jaren van de schrijver wordt er vaak impliciet in verwezen, maar daarbij
is natuurlijk moeilijk verifieerbaar wat waarheid is en wat dichting. Gezegd
moet worden dat Walch langs deze enig mogelijke weg tot een aannemelijke reconstructie
komt, al kan het ook allemaal anders zijn geweest. Was de oudere Roothaert,
die steeds meer in zijn anti-paapse rol groeide, achteraf misschien graag
al eerder tot ketterse inzichten gekomen, terwijl hij in werkelijkheid lang
een braaf man is geweest? Dat zou dan kunnen verklaren waarom hij op zijn
zesentwintigste nog voor een bijbaan als docent boekhouden en handelsrecht
werd aangenomen door de Katholieke Leergangen in Tilburg, waar de strengste
religieuze eisen werden gesteld. Over in dienst te nemen leerkrachten stond
in de richtlijnen: 'Zijn woning (...) ziet eruit, zooals 't bij een goed katholiek
betaamt, kruisbeelden, religieuze schilderijen, steeds een brandend lichtje
bij het H.Hartbeeld, enz.' Walch houdt het erop dat Roothaert toen toneelspeelde,
wat ook mogelijk is, want wie dissident wilde zijn in Tilburg, zette alles op het spel.
Over sommige andere essentiële gebeurtenissen lijkt de biograaf ook
weinig harde gegevens te hebben gehad. Roothaert trouwde met Jeanne Verhoeven,
een vrouw die erg op luxe gesteld was. Ondanks twee betrekkingen, als advocaat
en docent, bleek hij niet aan haar materiële verlangens te kunnen voldoen,
een feit dat dramatisch aan het licht kwam toen Jeanne een flinke som geld
stal die in huis in bewaring lag voor het advocatenkantoor waar haar man
werkte. Toen het ontdekt werd, raakte Roothaert in een moeilijke positie tegenover
zijn collega's en het huwelijk liep definitief op de klippen toen Jeanne er
ook nog met een bemiddelde minnaar vandoor ging. Het waren sleutelmomenten
in Roothaerts leven, die vermoedelijk tot de neergang van zijn advocatenloopbaan
en zijn vertrek uit Tilburg hebben geleid. Toch geeft Walch zijn lezing van
het gebeurde zonder enige bronvermelding. Wat hij erover schrijft zal wel
waar zijn, maar je vraagt je toch af waar hij het vandaan heeft, temeer omdat
Roothaert zelf er zijn hele verdere leven met geen woord meer over heeft gerept.
Zijn verhuizing naar Wilrijk bij Antwerpen in 1930 werd het begin van het
schrijversleven. Na een aantal detectives en de roman Camera loopt
volgde Doctor Vlimmen, door de katholieke pers getypeerd als een 'misselijk
schend-boek' omdat de clerus er een weinig sympathieke rol in had, die vooral
draaide om Vlimmens tien jaar durende pogingen van zijn vrouw te scheiden,
een streven dat op alle mogelijke manieren werd tegengewerkt en Vlimmen tot
wanhoop dreef. Tilburgers hadden weinig moeite in het boek verschillende plaatselijke
hoogwaardigheidsbekleders te herkennen.
Eind jaren dertig nam de oorlogsdreiging toe en Roothaert werd gemobiliseerd.
De snelle ineenstorting van de Nederlandse verdediging na 10 mei 1940 leidde
voor de officier uit overtuiging tot diepe frustraties. Dit ongenoegen schreef
hij van zich af in de roman De vlam in de pan, die na de oorlog onderwerp
van een 'kwestie' werd. Walch geeft de lezer er alle feiten over die nodig
zijn voor eigen meningsvorming, maar is zelf geneigd ze voor Roothaert zo
gunstig mogelijk te interpreteren. De vlam in de pan kon tijdens de
oorlog bij uitgeverij Bruna verschijnen met nadrukkelijke instemming van de
bezettingsautoriteiten, nadat de schrijver eerder in een brief had aangekondigd
dat het boek 'in nationaal-socialistische geest' geschreven zou worden. In
de roman wordt de Nederlandse capitulatie beschreven als resultaat van twintig
jaar overheidsbeleid van afbraak en defaitisme. Bovendien wordt het Duitse
leger een paar keer geprezen om zijn heldenmoed. Roothaert ontving dan ook
in bezettingstijd een literaire prijs, al zat hij daar wel enigszins mee in
zijn maag. Hij gaf er een draai aan door het bijbehorende geldbedrag beschikbaar
te stellen voor Nederlandse oorlogsgewonden uit de meidagen, waar de bezettingsautoriteiten
vervolgens voor het grootste deel hulp aan gewonde oostfrontstrijders van
maakten. En niet alleen dat, van De vlam in de pan werd een frontuitgave
in een oplage van 15.500 stuks gemaakt voor Nederlanders aan het Russische
front.
Uit de gegevens die Walch aandraagt blijkt dat Roothaert een aartsconservatieve
a-politieke figuur was, met incoherente ideeën, getuige zijn gelijktijdige
bewondering voor Multatuli. Hij moet iemand geweest zijn met een fragmentarisch
wereldbeeld, gedreven door indrukken en emoties, maar niet in staat ze in
een breder kader te plaatsen. Zo is Roothaerts kritiek op de wanprestaties
van de eigen regering begrijpelijk - en ten aanzien van legerzaken ten dele
ook terecht - en kan het op zichzelf van allure getuigen de moed van een militaire
tegenstander te prijzen, maar kritiek en loftuitingen krijgen een landsverraderlijk
kantje, wanneer ze verschijnen in een boek dat met medewerking van de bezettingsmacht
wordt uitgegeven. Een NSB-er was Roothaert niet, maar het is wel zeker dat
hij de aard van het nationaal-socialisme niet doorzag. Na de oorlog gaf de
Centrale Ereraad de schrijver een boete van vijfhonderd gulden en sprak 'afkeuring
van zijn houding' uit.
Er was meer kritiek op de auteur van Doctor Vlimmen. Zijn vriendschap
met Huub Pulles, een studievriend die als veearts model stond voor Vlimmen
en in de oorlog NSB-burgemeester van Eindhoven werd, is hem nagedragen. Walch
nuanceert dit met enig recht. Roothaert heeft de hele oorlog in België
gewoond en had in die tijd nauwelijks contact met Pulles. Pas in 1950 werd
de vriendschap nieuw leven ingeblazen.
Minder eenvoudig ligt het met de romans Chinese handwassing (1934)
en Camera loopt (1936). Walch wijst erop dat er bij verschijning geen
kritiek op deze boeken was. Die kwam pas na de oorlog, toen de vijanden van
de schrijver zoveel mogelijk belastends tegen hem probeerden te vinden. Dit
kan wel waar zijn, maar het zegt natuurlijk niets over de juistheid van de
kritiek, die luidde dat Roothaert zich schuldig maakte aan antisemitisme.
Walch ontkent de gewraakte uitspraken niet, maar vindt dat zegswijzen uit
de jaren dertig die 'voor ons allang onverteerbaar zijn', niet zonder meer
met terugwerkende kracht veroordeeld kunnen worden: je moet ze in de tijd
zien. De vraag is dan wel of er 'in de tijd' anderen waren die wél
bezwaar maakten. In dat geval was er een keuzemogelijkheid en kan eenieder
op zijn individuele verantwoordelijkheid worden aangesproken. Feit is dat
antisemitisch taalgebruik voor de oorlog wijdverbreid was. Neem een citaat
uit een brief van de alom gerespecteerde dichter A. Roland Holst, schrijvend
over zijn buurman, met wie hij een toilet deelde: 'Die joden zijn afschuwelijk,
en ik begin de bestaansreden van pogroms toch eenigszins te erkennen. Er was
o.a. een hoogst kleinzielige kwestie over het gebruik van de W.C.; en tenslotte
is 't misschien ook maar beter, dat mijn Keltische Bolus geen contact krijgt
met de hunne, die dan raszuiver mag zijn, maar toch van minder edel gehalte.'
Misschien was het grappig bedoeld, maar voor zover bekend heeft Roothaert
nooit iets van een dergelijk dubieus niveau geschreven.
In de kritiek op voornoemde Roothaert-werken ging toenmalig Vrij Nederland-redacteur
Martin van Amerongen eind jaren zeventig voorop. Roothaert zelf leefde toen
niet meer. Walch weidt nogal uit over de polemiek die zich ontspon, waarin
Van Amerongen Walch ondermeer een 'Tilburger' noemde, terwijl hij heel ergens
anders woonde en evenmin in Tilburg geboren was. In een radiogesprek met Karel
van het Reve, die Doctor Vlimmen zijn favoriete boek noemde, gaf Van
Amerongen met zoveel woorden toe dat hij zich aan 'jiddische overdrijving'
had schuldig gemaakt.
Walch beschrijft deze discussie uitvoerig en dat is
een bezwaar tegen zijn biografie. Soms stapt hij uit het levensverhaal van
Roothaert om een hedendaags debat uit te vechten, waarin hij bovendien zelf
een rol speelt.
Het doet afbreuk aan de opbouw van het boek en demonstreert
overmatige partijdigheid. Maar zoals gezegd, Walch geeft meestal ook de feiten
die ten nadele van zijn held spreken en zijn boek is alles bij elkaar beslist
een aanwinst.
Frans Walch, Roothaert. Een biografie. De Prom, 429 pag.
© Hans Schoots. Verschenen in Biografie Bulletin.