Lange tijd accepteerde de Nederlandse bevolking tamelijk gelaten dat het land onder Franse controle stond. De een juichte de nieuwe orde toe, de ander zweeg. Maar in de late jaren van de Franse Tijd nam de onvrede toe. Nederlanders moesten dienen in het Franse leger en de armoede in het land groeide schrikbarend. Gewapend met hooivorken, stokken en stenen uitte de bevolking haar ongenoegen in wat de autoriteiten 'oproerige bewegingen, combustiën en guerres civiles' noemden.
Op 1 juli 1810 moest Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de Franse keizer Napoleon Bonaparte, aftreden als Koning van Holland. Nog maar vier jaar eerder had Napoleon hem tijdens een plechtigheid van een kwartier in zijn vorstelijke positie benoemd. Nu kondigde Napoleon de annexatie van Nederland af: Nederlanders werden Franse burgers, maar wel tweederangs.
Opvallend genoeg keerde Koning Lodewijk van Holland na zijn 'vrijwillige' vertrek in 1810 niet terug naar Parijs maar koos hij voor Oostenrijk. Napoleon had via hem de Franse greep op Nederland willen versterken, maar Lodewijk, die dankzij zijn kromme Nederlands beroemd is gebleven als 'Konijn van Olland', koos tot ergernis van zijn broer zoveel mogelijk partij voor zijn nieuwe onderdanen. De keizer vond dat de Nederlanders meer geld moesten afdragen en hun verboden handel met aartsvijand Engeland was hem een doorn in het oog. Ook leverden de gewesten aan de Noordzee niet genoeg soldaten voor het Franse leger. Toen in Parijs duidelijk werd dat Lodewijk geen zin had hier al teveel aan te veranderen, was het gedaan met zijn koningschap.
Al tijdens de regeringsperiode van Lodewijk voerde Parijs de druk op Nederland op en de bevolking merkte daar steeds meer van in haar dagelijks leven. In 1806 had Napoleon het Continentale Stelsel afgekondigd: alle economische banden met Engeland werden doorgesneden in de hoop Albion in een volledig isolement te kunnen brengen. Het verbod op handel met de Britten had voor Nederland, als zeevarende natie met een bloeiende handel over de Noordzee, grote economische gevolgen. Algauw was elke zeevisser verdacht, en inderdaad gaf de blokkade vissers een extra reden om tussen hun andere handwerk door een Britse haven binnen te lopen en kostbare smokkelwaar aan boord te nemen.
Napoleon had soldaten nodig en de Nederlandse vrijwilligers voor het Franse leger volstonden niet langer. Het aantal enthousiastelingen dat bereid was 'onder de zegevierende vaandels van Zijne Majesteit de Keizer & Koning' het leven te laten in een ver land, bleef nu eenmaal beperkt. Dus kregen plaatselijke autoriteiten al in de tijd van koning Lodewijk de opdracht vrijwilligers aan te wijzen. Ze slaagden er ondanks alle pressie van bovenaf nauwelijks in hun quota te halen.
Zo was er grote verontwaardiging over de Franse pogingen kinderen uit de wezen- en armenhuizen te dwingen in het leger te dienen. Op verschillende plaatsen in het land leidde dit tot ongeregeldheden. In Rotterdam vond een groot 'wezenoproer' plaats. Op 14 juli 1809 waren soldaten daar op weg naar het Gereformeerd Weeshuis bij de Goudsche Singel om nieuwe rekruutjes op te halen. De menigte bekogelde de militairen met stenen en joeg ze op de vlucht, zodat de wezen er vandoor konden gaan. In de dagen daarna waren er bij andere Rotterdamse wees- en armenhuizen soortgelijke voorvallen en ook rond het raadhuis kwam het tot gewelddadigheden. Burgerwachten durfden nauwelijks nog de wijken in te gaan. Tien maanden later leidde de komst van meer Franse troepen naar Rotterdam opnieuw tot schermutselingen. Een menigte van rond de zesduizend mensen bestookte de militairen met stenen. De dagenlange onrust in de stad kwam pas tot een einde na de komst van verdere Franse versterkingen.
Na Lodewijks vertrek in 1810 kreeg gouverneur-generaal Charles-François Lebrun de leiding in Nederland. Hij bracht talrijke Fransen mee om bestuurlijke en ambtelijke posities in te nemen. Met nog meer nadruk dan voorheen manifesteerde de Franse macht zich op straat. Er werd een einde gemaakt aan alle halfslachtige maatregelen en de dienstplicht (conscriptie) werd ingevoerd. Het werd een van de belangrijkste aanleidingen voor volksopstootjes. De deelname aan Napoleons glorieuze veldtochten mocht dan roem opleveren, daar hadden de gezinnen die een kostwinner onder dwang zagen vertrekken weinig boodschap aan. Veel kwaad bloed zette ook het feit dat de dienstplicht kon worden afgekocht: wie er het geld voor had, mocht iemand anders betalen om voor hem te dienen.
In 1911 kwam het in onder meer Katwijk, Hoogeveen en Groningen tot zogeheten conscriptieoproeren. De grootste ongeregeldheden vonden echter plaats in Amsterdam. In de Jodenbuurt en de Jordaan ging het vertrek van dienstplichtigen op 11 april gepaard met geweld en massademonstraties. Enkele dagen eerder hadden functionarissen al 'gisting' in de stad bespeurd en toen ongeveer honderd dienstplichtigen vanuit de kazernes in de Plantage onder militaire escorte op weg gingen naar hun legeronderdeel, was er een dreigende toeloop van mensen. In de Jodenbreestraat wilde een meisje afscheid van haar dienstplichtige broer nemen, waartegen het escorte hardhandig ingreep. Dit was voor het publiek, volgens het rapport van de commissaris van politie aangevoerd door 'joodse leeglopers', het teken om over te gaan tot geweld. Het vuur op de menigte werd geopend, een burger bleef dood achter op het plaveisel en er vielen zeven zwaargewonden aan beide kanten. In de chaos wist een groot aantal dienstplichtigen te ontsnappen. In de Joodse buurt bleven duizenden mensen in oproer en vervolgens verplaatsten de ongeregeldheden zich naar de omgeving van de Haarlemmerpoort, waar de dienstplichtigen de stad per trekschuit zouden verlaten. Hier liepen Jordanezen te hoop om dat te verhoeden. Uiteindelijk konden er die dag geen dienstplichtigen worden 'opgezonden'. Toen het jaar daarna de volgende lichting werd opgeroepen, waren er in verschillende steden en dorpen opnieuw uitingen van volkswoede. Zelfs in Frankrijk begonnen Napoleons mensenverslindende ondernemingen op weerstand te stuiten.
Maar pas nadat de keizer in 1812 aan zijn Russische veldtocht was begonnen, volgde de echte ommekeer. De eerste brieven die Nederlandse militairen naar het thuisfront stuurden waren nog vol vertrouwen over de goede afloop onder leiding van de onoverwinnelijke 'kleine generaal'. Toen begon via verontrustender brieven door te dringen dat de tocht naar het oosten niet volgens plan verliep. Tenslotte werd aan alle twijfel een einde gemaakt met de bekendmaking van ellenlange lijsten van gesneuvelden. De Franse keizer dacht Rusland op de knieën te kunnen krijgen door op te trekken naar Moskou, maar al op de heenweg verloor hij zonder gevechten meer dan 100.000 manschappen. Ondanks al zijn ervaring verkeek hij zich enorm op de logistieke problemen van deze verre troepenverplaatsing onder barre weersomstandigheden. Nauwkeurige cijfers over het aantal Nederlanders dat eraan deelnam zijn er niet. De schattingen lopen uiteen van 14.000 tot 30.000. Daarvan kwamen er nog geen duizend terug: tussen de 7 en 3 procent.
De tocht door Rusland werd een huiveringwekkend fiasco en terwijl de treurige resten van zijn leger nog in het oosten waren, keerde Napoleon in december 1912 terug naar Parijs. De keizer begon zijn glans te verliezen en zo werd dienst doen in zijn legers nog onaantrekkelijker dan het al was. In 1813 was het Nederlandse verzet tegen de dienstplicht dan ook groter dan ooit tevoren. Al in februari kwam het tot ongeregeldheden in het dorp Oud-Beijerland, een eindje onder Rotterdam. Dienstplichtigen en hun aanhang verzamelden zich gewapend met hooivorken, stokken en stenen voor het raadhuis. Ordetroepen voerden een charge uit op de massa van honderden of zelfs duizenden mensen, waarna gevechten uitbraken tussen de ordebewakers en de menigte. Een van de aanwezige vrouwen rende naar het vijf kilometer verderop gelegen dorp Heinenoord om hulp te halen. Daar onderbrak ze hijgend de kerkdienst om haar verhaal te doen. Bij terugkeer in Oud-Beijerland bleken er drie doden en een aantal gewonden onder de burgers te zijn gevallen.
In april van datzelfde jaar waren er binnen één week opstootjes in minstens 14 verschillende plaatsen in het westen van het land. Ze verliepen in grote lijnen volgens een vast stramien. Nadat de klokken waren geluid om de bevolking te mobiliseren, verzamelden de tegenstanders van de conscriptie zich voor het raadhuis om met dreiging van geweld overdracht van de lijsten van dienstplichtigen te eisen. In een aantal plaatsen werden de lijsten daadwerkelijk vernietigd, maar onder de contestanten werd wel een groot aantal arrestaties verricht.
Ook in ander opzicht waren het voor de Franse departementen aan de Noordzee moeilijke tijden. In Napoleons rijk heerste in 1810-1811 een economische crisis. In Nederland was die door verschillende omstandigheden nog ingrijpender dan elders. Na de annexatie was de controle op illegale handel met Engeland overgenomen door Franse douaniers. Veelvuldig doorzochten zij schepen, schuren en huizen, zodat de smokkel met Engeland drastisch terugliep. Hoe groot het handelsverkeer nog maar kort daarvoor was geweest, blijkt uit het feit dat alleen al in april 1808 rond de 150 Amerikaanse schepen in de haven van Londen lagen met goederen bestemd voor doorvoer naar Nederland. Het ruwe optreden van douaniers, belastingcontroleurs en andere opsporingsambtenaren die de taal van het land niet eens machtig waren, maakte voor de bevolking eens te meer duidelijk dat Nederland een wingewest van een buitenlandse mogendheid was geworden. In 1810 beval Napoleon tot algemene verontwaardiging dat ook uit Engeland afkomstige goederen die allang in het land waren moesten worden verbrand. De keizer wenste duidelijk te maken dat op zijn Continentale Stelsel geen inbreuken werden getolereerd. In september dat jaar kwam het in Amsterdam tot verschillende 'douaniersoproeren'. Bijvoorbeeld op de Keizersgracht, waar de inspectie van het huis van een handelaar leidde tot een volksoploop. Vanuit de menigte werd met stenen gegooid en douaniers schoten op de massa. Er vielen een dode en een aantal gewonden.
Terwijl met Engeland nauwelijks nog handel mogelijk was, werd de Nederlandse export naar Frankrijk bemoeilijkt door hoge invoerrechten. Erger was dat de waarde van Hollandse staatsleningen per Frans decreet tot een derde werd verminderd. Ook al doordat instellingen voor armenzorg zo hun bezittingen zagen verdampen, nam de armoede vooral in het westen schrikbarende vormen aan. Nederland was in de loop van de achttiende eeuw economisch al geleidelijk achteruit gegaan, maar tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon en na de annexatie van 1810 werd de toestand veel slechter. Na Amsterdam was Leiden de stad waar de ellende het grootst was. Onder de 30.000 bewoners waren 2000 kinderen zonder vaste woon- of verblijfplaats. Ze zwierven door de straten, de meeste in de steek gelaten door ouders die niet meer in staat waren hen te onderhouden. Tussen de 20 en 25 procent van de Leidse bevolking was afhankelijk van de teruglopende armenzorg. Hele takken van bedrijvigheid waren er ingestort. Zo zag de hermelijn- en saainijverheid (saai is een wollen stof) de productie van 50.000 stuks teruglopen naar 500.
Na de nederlaag in Rusland wist Napoleon weer op te krabbelen, tot hij in oktober 1813 bij Leipzig opnieuw werd verslagen. Ditmaal door de gezamenlijke legers van de tsaar, de koning van Pruisen en de keizer van Oostenrijk. Op de Amsterdamse beurs bracht dit nieuws de grootste crisis in veertig jaar teweeg. Alles wankelde en in Amsterdam, Den Haag en Leiden braken opstanden uit. De massa eiste vrijlating van degenen die bij de opstootjes van dat voorjaar gevangen waren genomen en veelvuldig werd er 'Oranje boven!' geroepen. Op 12 november stonden de kozakken al in Zwolle. Gouverneur-generaal Lebrun en een deel van de Franse troepen verlieten het land en de heren Van Hogendorp, Van Limburg Stirum en Van der Duyn Van Maasdam vormden te Den Haag een voorlopig bestuur.
Het feit dat Napoleon in Rusland een tik op zijn neus had gekregen, heeft veel bijgedragen tot de Nederlandse opstandigheid van het jaar 1813. Maar ook in de voorafgaande jaren was er onvrede, zoals de diverse ongeregeldheden laten zien. Bijna altijd ging het om ingrepen in het dagelijks bestaan: oproepen voor militaire dienst of het optreden van belastinginspecteurs of douaniers. Sommige protesten waren belangeloos, zoals die tegen het inlijven van wezen en armenkinderen in het leger. Niet altijd was zulk verzet uitgesproken anti-Frans of Oranjegezind. Het was gericht tegen maatregelen van de autoriteiten, wie dat ook waren. Toch moet niet worden vergeten dat Nederland in de jaren tachtig van de achttiende eeuw een confrontatie tussen Oranjeaanhangers en Patriotten had gekend, die het land op zijn grondvesten had doen schudden. Daarbij koos een aanzienlijk deel van de bevolking de kant van de stadhouder. Toen de Fransen in 1795 Den Haag binnenmarcheerden, moeten er nog altijd vele Oranjegezinden zijn geweest en het is onwaarschijnlijk dat al die gevoelens in de Franse Tijd zijn verdwenen.
Blijft staan dat Nederland aanvankelijk met de Franse dominantie kon leven. Pas in de latere jaren van Napoleons heerschappij gingen de verschillende elementen van zijn beleid een grimmig totaalbeeld vormen dat verzet opriep. De vele doden op de slagvelden, de Franse ambtenaren met hun hardhandige repressie, de zware schade aan de handel en de scheepvaart en de armoede deden de anti-Franse emoties oplopen en de roep om terugkeer van Oranje luider klinken.
Hans Schoots, bewerkte versie van artikel verschenen in Historisch Nieuwsblad 1-2010.