De aankomst van prins Willem in Scheveningen volgens een oude schoolplaat

EINDELIJK KONING
Willem I kon Napoleon wel waarderen


In 1813 wankelde Napoleons keizerlijke macht. De prins van Oranje keerde terug naar Den Haag, maar de Europese grootmachten bepaalden waar Nederland lag.

Toen erfprins Willem Frederik van Oranje, de latere Koning Willem I, op 30 november 1813 vanaf het Britse fregat The Warrior landde op het strand van Scheveningen, was daar meer moed voor nodig dan hij zelf waarschijnlijk besefte. In Engeland dacht men te weten dat zowat heel Nederland in opstand was tegen de Franse overheersing. Zelfs de Nederlandse vloot van admiraal Verhuell, een trouw aanhanger van Napoleon, zou zich volgens de geruchten hebben aangesloten bij de rebellen.

De werkelijkheid was heel wat minder rooskleurig. Hoewel Napoleon zes weken eerder door de geallieerde legers van Rusland, Pruisen, Oostenrijk en nog wat landen bij Leipzig was verslagen, bestond er een reële kans dat de Franse keizer zijn positie op het Europese toneel zou herstellen. Nog in het daarop volgende voorjaar won hij in Noord-Frankrijk veldslagen van beroemde Pruisische en Russische maarschalken.

Feit is wel dat er in november 1813 in verschillende Nederlandse steden ongeregeldheden waren, waarbij veelvuldig 'Oranje boven' werd geroepen. Op straat was overal oranje te zien. De grootste gewelddadigheden vonden op 15 en 16 november plaats in Amsterdam. De Franse troepen hadden de stad al verlaten uit vrees te worden verrast door naderende geallieerde eenheden. Onder de Amsterdammers heerste woede over de zware belastingen en de afbraak van de handel. Franse douanehuisjes stonden symbool voor dit onrecht en zo ging op 15 november tegen de avond met veel symboliek het eerste in vlammen op bij de Nieuwe Brug. De volgende ochtend waren douanehuisjes in de hele stad in de as gelegd.

Anton Reinhard Falck was in Amsterdam kapitein van de Nationale Garde en had tot taak de openbare orde te handhaven, maar stond heimelijk aan de kant van de opstand. Zijn mannen hielden een menigte tegen die optrok naar Kattenburg. Ter verantwoording geroepen, beweerden de contestanten: ‘Maar kapitein, het is ons waarachtig niet om plundering te doen.' Op Falcks vraag waarom dan wel, was het antwoord: 'Maar een beetje pret hebben, kapitein. Die grote vogel van boven de poort van de Landswerf halen.' Falck nam het zekere voor het onzekere en liet zijn eigen gardisten de keizerlijke adelaar omlaag halen, waarna de pretzoekers er de brand in staken.

Terwijl de Fransen nog in het land waren, zwierven er ook al geallieerde troepen rond. Het Haagse Korte Voorhout bood algauw een exotische aanblik door een kampement van kozakken uit de tsaristische legers. Intussen hield admiraal Verhuell namens de Franse keizer nog maanden stand op zijn vlootbasis in Den Helder en bleef ook het gebied onder de grote rivieren vooralsnog in Franse handen. Daarnaast wisten de Fransen een keten van vestigingsteden te behouden die van Delfzijl en Coevorden via Deventer, Naarden en Gorkum tot Hellevoetsluis liep. In Woerden richtten ze een bloedbad aan dat het hele land schokte. In het verre Parijs verklaarde Napoleon intussen dat 'wat er ook gebeuren moge, Frankrijk nooit afstand van Holland zou doen.'

Onzekere tijden, waarin noch de gevestigde Nederlandse notabelen, noch de oude regenten uit de stadhouderlijke tijd zich tegen Napoleon durfden te keren. Laat staan dat ze zich aan het hoofd stelden van het openlijk anti-Franse deel van de bevolking. Steden kregen min of meer neutrale besturen die de Fransen op een afstandje te vriend hielden en vooral streefden naar orde en regelmaat.

Dit alles tot ongenoegen van enkele Haagse heren onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp. Ooit was hij een beschermeling geweest van Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van stadhouder Willem V. Hij had een militaire opleiding gevolgd, maar had meer talent voor denken over de staatkunde: een fervente orangist die niettemin correspondeerde met de republikein Thomas Jefferson, een van de opstellers van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. Toen andere aanhangers van Oranje in de vroege jaren van de negentiende eeuw gingen meedoen aan het Fransgezinde Bataafse bewind, wees Van Hogendorp dit af. Zijn standpunt gold als star. Ditzelfde karakter maakte wel dat Van Hogendorp tot de zeer weinigen behoorde, die hun nek durfden uitsteken toen de Franse heerschappij in 1813 wankelde.

In de Franse Tijd had Van Hogendorp dankzij familiekapitaal een teruggetrokken leven kunnen leiden. Zijn tijd besteedde hij aan het schrijven van politieke tractaten, waaronder een schets voor een toekomstige grondwet. Met enkele Haagse vertrouwelingen voerde hij gesprekken over de toekomst van Nederland na het vertrek van de Fransen. Een van hen was Leopold van Limburg Stirum, een officier die eens over Van Hogendorp zei dat deze een 'edel en moedig hart', 'uitstekende bekwaamheid' en 'de uitgestrektste kennis in staatszaken' bezat, maar ook 'een heerszuchtige geest' had. Anderen spraken van zijn 'regeerziek karakter'.

In de loop van 1813 kregen zonen van welgestelde Nederlanders opdracht van de Fransen zich te melden voor militaire dienst in de Garde d'Honneur. Daar waren de omstandigheden heel wat beter dan die van het voetvolk, maar Van Hogendorps zoon Willem weigerde, zelfs na een verzoenend diner op uitnodiging van gouverneur-generaal Lebrun. Uiteindelijk werd Willem opgehaald bij het ouderlijk huis aan de Kneuterdijk.

De Haagse vertrouwelingen waren het er allang over eens dat de Nederlandse gewesten zich onmiddellijk onafhankelijk moesten verklaren wanneer de Franse macht instortte. Anders werd, voor je het wist, de ene vreemde heerschappij vervangen door de andere. Na het nieuws over de rellen in Amsterdam besloten Van Hogendorp en de zijnen Van Limburg Stirum te benoemen tot gouverneur van Den Haag. Op het stadhuis ging de oranje vlag uit en op 17 november werd een proclamatie uitgevaardigd: 'Oranje boven! Holland is vrij.' Optimistisch heette het 'De Engelsen worden geroepen, de Fransen vluchtten aan alle kanten' en 'de regeering roept den Prins uit tot hooge Overheid.'

De prins wist van niets en die regering bestond niet. De dag erop nodigde Van Hogendorp oude regenten uit de Hollandse steden bij hem thuis uit om zo snel mogelijk een soort voorlopige Staten-Generaal te vormen. Van de 20 mannen die kwamen opdagen durfde bijna niemand het aan. Een volgende vergadering, waaraan naast prinsgezinden ook voorheen oranje-vijandige Patriotten deelnamen, mislukte om dezelfde reden.

Na deze pogingen maakten Van Hogendorp en Frans Adam van der Duyn van Maasdam op 21 november bekend dat er een nieuw Algemeen Bestuur was aangetreden. Van der Duyn had vroeger tot de hofhouding van Willem V behoord. De al genoemde Amsterdammer Anton Reinhard Falck werd secretaris van het nieuwe bestuur. Falck had in de Franse Tijd verschillende posten bekleed en stond al langer in contact met Van Hogendorp. Nog diezelfde dag ging een nieuwe proclamatie uit 'Namens de Prins van Oranje'. De tekst was opmerkelijk genoeg geschreven door de Patriot Elias Canneman en ondertekend door Van der Duyn en Van Hogendorp. De laatste sprak van een verbond 'tussen twee partijen thans zo verenigd, dat hun namen niet meer bestaan'. In de tijd die volgde zouden Oranjegezinden en Patriotten inderdaad harmonieus samenwerken.

De twee belangrijkste taken voor de zelfbenoemde regeerders waren nu: andere steden overhalen zich aan te sluiten en zorgen dat de erfprins naar Nederland kwam. Hoewel Van Hogendorp in het land een zekere bekendheid genoot en hij zei namens de prins te spreken, wezen de bestuurders van andere Hollandse steden zijn bewind af. Alleen Delft en Vlaardingen spraken meteen hun steun uit. In Utrecht zaten de Fransen nog.

Vanuit Den Haag reisden twee afgevaardigden naar Amsterdam in een poging daar de bakens te verzetten. Ondanks dagelijkse Oranjegezinde demonstraties bleef het Amsterdamse stadsbestuur weigeren de oranje vlag uit te steken. De vroede vaderen keken met een schuin oog naar Utrecht, vanwaar de Franse generaal Molitor af en toe een schriftelijk dreigement stuurde. Pas toen er namens de Russische tsaar een paar honderd kozakken voor de Amsterdamse poorten verschenen, gingen de bestuurders om.

Van Hogendorp stuurde een boodschapper naar erfprins Willem Frederik in Engeland met het verzoek terug te keren. Toen dit op 30 november inderdaad gebeurde, was de onpraktische landing op het Scheveningse strand een noodoplossing: de meeste havens langs de kust waren nog in Franse handen. Bij Scheveningen waren voor de zekerheid eerst 250 Britse mariniers aan land gezet. Vanuit het vissersdorp bracht schipper Jacob Pronk de aanstaande vorst te midden van een juichende menigte per koets naar het huis van Van Limburg Stirum aan het Lange Voorhout. Van Hogendorp zat ziek thuis en men wees de prins erop dat hij zo spoedig mogelijk bij zijn grootste voorvechter langs moest gaan. De twee kenden elkaar al van vroeger, maar dit hielp weinig. Toen Willem na wat dralen naar de Kneuterdijk ging, begon hij er zonder plichtplegingen mee Van Hogendorp zijn eerste verordening te overhandigen. Van Hogendorp moest geheel tegen de etiquette zelf zijn hand uitsteken en de prins nam die alleen met tegenzin aan. Waarschijnlijk besefte hij maar al te goed dat Van Hogendorp hem in feite tot vorst had gemaakt. Hoewel de leider van de omwenteling voorzitter werd van de grondwetscommissie, kwam het tussen Willem en hem niet meer goed.

De erfprins was in de napoleontische tijd een soort Jan Zonderland geworden. Toen zijn vader, stadhouder Willem V, in 1806 in Duitse ballingschap overleed, was hij de eerste erfgenaam. De Nederlanden leken op dat moment onbereikbaar en de bezittingen in Duitsland, die eerder nog door een knieval voor Napoleon behouden waren gebleven, werden datzelfde jaar door de Franse keizer overgenomen. De prins en zijn moeder Wilhelmina vonden bescherming in Pruisen, haar land van herkomst.

Vier maanden na zijn terugkeer werd Willem Frederik in de Amsterdamse Nieuwe Kerk uitgeroepen tot Soeverein Vorst Willem I. Die dag nam een gezelschap notabelen een nieuwe grondwet aan. Basis voor deze constitutie was de 'Schets' die Van Hogendorp eerder had geschreven. Er werd zowel in teruggegrepen op de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als op de wetgeving uit de daaraan voorafgaande Habsburgse en Bourgondische tijdperken. Van Hogendorp vond dat er meteen na Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands, al een koninkrijk had moeten worden gesticht. Toch was hij nog genuanceerd vergeleken bij Willem I. Van Hogendorp wilde dat de Staten-Generaal en de Provincies een tegenwicht bleven voor de macht van de vorst. Willem zag van zijn kant wel wat in een andere mening binnen Van Hogendorps grondwetscommissie: Napoleons 'keizerlijke constitutie voor het Nederlandse koninkrijk zou kunnen voldoen met wijziging van de namen alleen'.

Hoe vaak er ook werd gezegd, toen en later, dat met de hernieuwde onafhankelijkheid oude tijden weerom kwamen, de werkelijkheid was anders. Afgezien van het belangrijke feit dat Napoleon met kracht van geweld in Nederland had geheerst, kwamen de verhoudingen onder Willem I en de Franse keizer meer overeen dan dat ze verschilden: grote persoonlijke macht voor de monarch, een centralistische staat en in een aantal opzichten minder democratie dan onder de stadhouders. Zelfs Willem I's omgang met de adel was afgekeken van Napoleon. Net als de keizer strooide hij nieuwe adellijke titels rond om een machtsbasis voor zichzelf te creëren. Aan de andere kant werden ook Napoleons vernieuwingen op het gebied van rechtsgelijkheid, godsdienstvrijheid en belastingen overgenomen. Willem I was ruimdenkend genoeg om de kwaliteiten van de Patriotten en Bataven opnieuw in te zetten. Orangisten die naast de lucratieve baantjes grepen, verweten hem zelfs 'Patriot' te zijn geworden.

Achteraf lijkt het verbazingwekkend met hoeveel vanzelfsprekendheid het Oranjehuis in Nederland terugkeerde. Dat was alleen maar te danken aan het feit dat Van Hogendorp en de zijnen in het najaar van 1813 de enigen waren die doortastend optraden. De gebeurtenissen zijn dan ook wel eens omschreven als een 'coup'. Niet geheel ten onrechte, maar tegen wie? De Bataafse woordvoerders die 18 jaar eerder met hun grootse republikeinse visie aan het omvormen van eigen land waren begonnen, waren voorzichtige keizerlijke ambtenaren geworden. Op wat enkelingen na, zoals Falck, bleven ze zich ook in 1813 nog afhankelijk maken van de Fransen, zoals ze dat al vanaf het begin hadden gedaan. Na jaren van voortdurend ingrijpen, van dwang en van willekeur vanuit Parijs, waren ze op het laatst nog minder tot onafhankelijk optreden in staat dan in het begin. De 'coup' van Van Hogendorp was dan ook niet gericht tegen Nederlanders met een andere visie op de toekomst van het land, maar tegen de grootmachten, die in geval van een machtsvacuüm ongetwijfeld de ruimte hadden opgevuld.

De hernieuwde onafhankelijkheid en de terugkeer van de Oranjes waren op de eerste plaats resultaat van de inspanningen van enkelingen in Nederland, met aanzienlijke steun van de straat. Al was het wel met openlijke instemming van de Britten en oogluikende toestemming van de andere Europese machten. Waar het nieuwe vaderland precies kwam te liggen, werd intussen door die grootmachten bepaald.

Terwijl de oorlog tegen Napoleon nog volop woedde, onderhandelden Oostenrijk, Rusland, Pruisen en Engeland in de loop van 1813 al over de toekomst. De conferentieoorden werden verplaatst met de fronten mee, van het Duitse Frankfurt naar de Franse plaatsen Châtillon-sur-Seine en Chaumont. Conflict en intrige bepaalden er de sfeer. Volgens de Oostenrijkse onderhandelaar Friedrich von Gentz was de anti-Franse coalitie 'een gammel, rot, en slecht ontworpen bouwsel.'

Één ding hadden de continentale machten echter gemeen: hun wantrouwen tegenover de zeemacht Groot-Brittannië. De Engelsen droegen weliswaar met enorme sommen geld bij aan de strijd te land, troepen leverden ze nauwelijks. Volgens de anderen hielden ze zo hun risico's lafhartig beperkt. Over het lot van Nederland hadden nu juist de Britten een uitgesproken mening. De nauwe relatie tussen het Engelse koningshuis en Oranje ging al ver terug en ze zagen Willem I als een trouwe bondgenoot. Het Britse belang eiste dat nieuwe handelsblokkades en militair isolement werden voorkomen. Daarom moesten Noordzeehavens als die van Antwerpen in bevriende handen blijven. De Britse oplossing was een sterke staat aan Frankrijks noordgrens waarin de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden verenigd werden. Voordat de Franse revolutionaire troepen er in 1792 waren binnengevallen, waren de zuidelijke Nederlanden – nu België – Oostenrijks bezit. Wenen moest er dus afstand van doen, wilde het plan van Londen slagen. Aanvankelijk wilde Oostenrijk België gewoon aan Frankrijk overlaten.

Maar de Britse minister van buitenlandse zaken Castlereagh verdedigde het plan voor een vereniging van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden met verve bij de andere grootmachten. Willem I en Van Hogendorp waren ook voor, zonder dat dit veel uitmaakte: de andere Europese vorsten nodigden Willem niet eens uit voor de besprekingen erover. Ook al door de hardnekkigheid waarmee Napoleon zich bleef verweren, begon iedereen het nut te zien van een bufferstaat ten noorden van Frankrijk. Op 9 maart 1814 werd in Chaumont een eerste verdrag getekend waarin tot een 'vergroot' Nederland onder Oranje werd besloten. Pas in 1815 bepaalden de grootmachten tijdens het Congres van Wenen de grenzen van het nieuwe land en kreeg soeverein vorst Willem I toestemming zich koning te noemen. Dit laatste een paar maanden nadat Willem zich deze titel – wetend dat de permissie eraan kwam – alvast had aangemeten. Nu moest de grondwet nog, licht gewijzigd, worden aangenomen door 1603 notabelen uit de zuidelijke Nederlanden. 527 waren voor, 796 tegen, de rest liet niets van zich horen. Willem I telde de afwezigen bij de jastemmers op en juichte dat de constitutie door het zuiden was aangenomen.

Van Hogendorp werd in de eerste jaren van het verenigde koninkrijk vice-voorzitter van de Raad van State en lid en voorzitter van de Tweede Kamer, posities die hij probeerde te gebruiken om de macht van de koning binnen de perken te houden. Maar Willem I was – net als Van Hogendorp – heerszuchtig en regeerziek. Van Hogendorps invloed slonk en in 1825 koos hij voor een leven in de luwte. Koning Willem I trok aan het langste eind.

Hans Schoots, licht gewijzigd verschenen in Historisch Nieuwsblad 2-2011.

Verder naar hoofdstuk 10

^