Albert Helman

BOODSCHAPPENJONGEN EN RENAISSANCEMENS
Bij de dood van Albert Helman

Slechts een keer heb ik de eer gehad de man te ontmoeten die volgens sommigen de belangrijkste Surinamer van de twintigste eeuw was. Ik spreek van de op 10 juli 1996 overleden Lou Lichtveld, beter bekend als Albert Helman, geboren te Paramaribo in 1903. Ik zocht hem op omdat ik aan een biografie van cineast Joris Ivens werkte en wist dat hij mij over dit onderwerp veel nieuws kon vertellen: hij had begin jaren dertig intensief met Ivens samengewerkt.

Achteloos deed Helman in dat gesprek een mededeling die mij veelbetekenend lijkt voor zijn eigen positie. Hij was, vertelde hij, rond 1930 'boodschappenjongen' geweest tussen Ivens en Van het Reve. Met de laatste bedoelde hij Gerard Vanter, de vader van Gerard en Karel van het Reve, die een rol speelde in het toenmalige communistische kunstenaarsmilieu van Amsterdam. Helman was indertijd de vijfentwintig al voorbij, had een paar romans gepubliceerd, waaronder Zuid-Zuid-West, en werkte aan De stille plantage. Begin jaren dertig zou hij verantwoordelijk zijn voor de experimentele geluidsband bij Nederlands eerste geluidsfilm, Ivens' Philips Radio. Daarvoor kreeg hij tijdens de première in het Amsterdamse Tuschinski-theater een enorme lauwerkrans omgehangen door een Philips-ingenieur. In 1933 publiceerde hij een degelijk boek over de theorie van de geluidscinema, nadat hij in de meest vooraanstaande Duitse geluidsstudio's op onderzoek uit was geweest. Maar toch: boodschappenjongen.

Helman was ook redacteur van het blad van de katholieke kunstenaarsgroep De Gemeenschap, waar hij gold als een buitenbeentje. Musicus, componist, schrijver, journalist, geluidsman, boodschappenjongen, buitenbeentje. Een vreemde eend, een halve indiaan van geboorte, overgekomen uit Suriname om zich de Westerse cultuur eigen te maken, maar niet direct passend in een Hollands hokje. Hij bleef er zelf gelaten onder.

Toen hij dood was en de knipselmappen tevoorschijn waren gehaald, stelden de necrologieënschrijvers wat beschaamd vast dat Helman nauwelijks voor zijn werk is bekroond, ondanks de Vestdijkiaanse omvang ervan (zo'n tachtig gepubliceerde titels), ondanks veelgelezen werken als De stille plantage (1931) en zijn monumentale werk over de geschiedenis van de Guyana's, De foltering van Eldorado (1983). In Suriname was hij na Bea Vianen de meest gelezen schrijver.

De kwaliteit van Helman's werk was aan grote fluctuaties onderhevig. Menno ter Braak constateerde al in de jaren dertig van het ene boek (Zuid-Zuid-West) dat er een 'lyrisch taalvirtuoos' in aan het woord was, om een volgend (Serenitas) als 'prul' te karakteriseren, de verwachting uit te spreken dat van Helman niets goeds meer te verwachten viel en later verbaasd te staan van een nieuwe 'verrassing', toch weer gevolgd door een ander werk van 'litteraire middelmatigheid, dat ieder ogenblik kan ondergaan in de betere kitsch.' Helmans gevarieerde oeuvre bevatte in ieder geval genoeg om meer te rechtvaardigen dan de Vijverbergprijs, die hem ruim veertig jaar voor zijn dood werd toegekend. Daarna werd het eenvoudig een gewoonte hem geen literaire bekroningen te geven.

Zelf troostte hij zich met de gedachte dat echte vertellers het tij tegen hadden en feit is dat hij over het algemeen een conventioneel auteur was, zonder drang tot avantgardistische experimenten. Hij werd later zelfs uiterst kritisch over zijn vroege en meestgelezen werk, omdat hij zich daarin teveel had laten inspireren door de mooischrijverij van de tachtigers. Alle franje moest weg, om tot de grootst mogelijke eenvoud en helderheid te geraken.
Een bijzonder hoogtepunt in zijn loopbaan was het eredoctoraat dat hij in 1962 ontving van de Universiteit van Amsterdam vanwege de grote veelzijdigheid van zijn activiteiten op muzikaal, literair, journalistiek en politiek gebied. 'Dat is voor iemand die er altijd naar gestreefd heeft een Rennaissancemens te zijn een grote erkenning; dat hij, hoewel niet geslaagd in zijn opzet, toch een poging gedaan heeft waarvan men inzag dat ze serieus was, en dat die poging geapprecieerd werd,' aldus Helman. Het ideaal uit de Renaissance, van de mens die zich alle bekende kennis eigenmaakt, was in de moderne tijd met haar snel uitdeiende wetenschappen onmogelijk geworden, 'maar, dacht ik, het valt te proberen.' Als immigrant streefde hij zo een Europees doel na, dat de Europeanen al vrijwel hadden opgegeven.

Helman was in artistiek opzicht een gedrevene, maar voelde ook een verderstrekkende maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich rusten. In Spanje, waar hij midden jaren dertig woonde, koos hij in de burgeroorlog partij voor het anti-Francokamp en hij vertrok naar het front. 'Ik wil het grote ook beleven, ik wil de kruitdamp ruiken. Nooit heb ik geweten dat er zulke primitieve instincten in mij schuilen,' schreef hij. Maar hij kwam snel terug van zijn avonturisme: 'Niet dat ik mij schaam over het visioen van de scalpen aan mijn buikriem, maar ik bazelde jarenlang over vrede, ik leed aan Russell en Heidegger, en morgen moet ik weer de "gehonoreerde" rol van intellectueel spelen. Ik heb mij professioneel te schamen over mijn primitieve instincten.'

Als afvallig katholiek stak hij intussen zijn enthousiasme voor de Spaanse revolutionaire beeldenstorm niet onder stoelen of banken. Met genoegen ontwaarde hij de rookwolken die opstegen uit Gaudi's Sagrada Familia, 'deze vreselijke stenen sigarenkoker, waarop de Catalanen zo trots zijn.' Hij beperkte zich zelf verder tot verslaggeving voor de NRC en schreef een paar boeken over de gebeurtenissen op het Iberisch schiereiland. Wars van actie was hij echter niet en bang evenmin. Terug in Nederland was hij tijdens de Tweede Wereldoorlog lid van de Grote Raad van de Illegaliteit.

De vele plaatsen waar hij woonde in Suriname, Nederland, Spanje, Mexico, de Verenigde Staten, Italië en Tobago, waren alleen maar een uiterlijke verschijningsvorm van zijn principiële kosmopolitisme. In Suriname botste zijn levenshouding met wat hij ervoer als achterlijkheid en bekrompenheid.

In 1949 keerde hij terug naar zijn vaderland, nadat daar voor het eerst algemene verkiezingen hadden plaatsgevonden, en hij werd prompt tot minister van onderwijs en volksgezondheid benoemd: naast muziek en letteren had hij nog een tijdje medicijnen gestudeerd. Zijn functie oefende hij met veel idealisme uit, maar toen hij vervolgens voorzitter van de Surinaamse Rekenkamer werd, was men hem snel liever kwijt dan rijk. Hij nam de controle op de besteding van de overheidsgelden volgens minder scrupuleuze collega's al te serieus en werd weggepromoveerd tot vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties. Hij ontwierp het wapen van Suriname, maar toen Nederland het land zonder volksraadpleging onafhankelijkheid verleende zag hij hierin voornamelijk een Hollandse truc om van een hoop moeilijkheden af te raken, een standpunt dat door de Surinaamse elite niet werd gewaardeerd. Zij vergaten dat hij met Zuid-Zuid-West de allereerste Surinaamse roman had geschreven en dat die een vlammend anti-koloniale geest ademde. Maar in de jaren zestig had hij zijn landgenoten ook al voorgehouden: 'De ware bevrijding is zelfbevrijding. Zij wordt niet geschonken, alleen mogelijk gemaakt.'

In de laatste dertig jaar van zijn leven meed Helman zijn geboorteland, al bleef hij zich druk maken over wat zich daar afspeelde want, zoals hij zei: 'Suriname is net als malaria, het is een virus. Zo af en toe krijg je koorts en dan gaat het weer weg, maar je krijgt het nooit helemaal uit je lijf.' Een groot deel van zijn literaire werk was doortrokken van weemoed naar zijn geboortegrond. Wanneer hij de belangrijkste Surinamer van deze eeuw was, dan was het omdat hij zich niet blindstaarde op wat zich binnen de grenzen van Suriname en de dorpspolitiek van Paramaribo afspeelde, maar zijn blik richtte op de hele wereld.

© Hans Schoots. Verschenen in Vrij Nederland.

^