Paul de Groot spreekt
Hans Schoots - Vrij Nederland - 'Hoor eens, het gaat zo niet langer, weg jij.' Dat had het bestuur van de
Communistische Partij van Nederland allang tegen hem moeten zeggen, liet Paul
de Groot zich in 1977 in huiselijke kring ontvallen. Als partijleider sinds
de jaren dertig en daarna als machtig erelid van het partijbestuur had hij
vier decennia lang zijn stempel op de CPN gedrukt, maar het was afgelopen
nadat hij er eindelijk in was geslaagd zich bij vrijwel zijn hele partij onmogelijk
te maken.
De zelfkritische ontboezeming van de oude partijchef werd opgevangen door
een microfoon die de Binnenlandse Veiligheidsdienst in zijn flat in Amsterdam-Noord
had geïnstalleerd. Zo'n vijfentwintig jaar eerder was het afluisteren
begonnen in de woning waar hij het langst had gewoond, Gaaspstraat 46 éénhoog
in Amsterdam-Zuid. Journalist-schrijver Igor Cornelissen was de eerste die
de afluisternotities van de BVD mocht inzien en daarmee bijzonder materiaal
in handen kreeg voor zijn boek Paul de Groot, staatsvijand nr. 1. Wanneer
De Groot had geweten dat de resultaten van zoveel jaren afluisteren - hij
vermoedde dat het gebeurde - uitgerekend in handen zouden vallen van de voormalige
trotskist Cornelissen, zou hij hierin zeker een nieuw bewijs hebben gezien
dat de vijanden alom loerden en samenspanden. Zelfs Felix Meritis, het hoofdkwartier
van zijn eigen partij in Amsterdam, noemde hij voor de BVD-microfoon 'een
broeinest van smeerlappen.'
Waarom vond Paul de Groot in 1977 dat het eindelijk genoeg was geweest? Cornelissen
biedt nieuws over De Groots rol achter de schermen in die tijd, waarbij hij
zich niet alleen baseert op BVD-materiaal, maar ook op het privéarchief
van zijn hoofdpersoon zelf. Het was het jaar van een voor de CPN desastreus
verkiezingsresultaat - van zeven naar twee zetels in de Tweede Kamer - en
De Groots fameuze 'analyse' daarvan in De Waarheid. Het erebestuurslid
had na de verkiezingsuitslag een geniepig neokolonialistisch complot ontdekt,
waarin treinkapingen door Molukkers de weg moesten vrijmaken voor een nieuwe
regering Van Agt-Den Uyl. Nadat de partijbestuurders dit idiote verhaal als
Pavlovhondjes hadden geslikt en in De Waarheid hadden afgedrukt, begonnen
ze langzaam wakker te worden, vooral toen De Groot zijn vuur ook op hen richtte.
Hij was niet gewend aan tegenspraak, maar vanaf dat moment gaf het bestuur
hem zijn zin niet meer.
Hij schreef, drukte en verspreidde vervolgens op eigen houtje een nieuw partijprogramma
plus statuten, begon lijsten op te stellen van zijn vijanden, inclusief hun
verdachte antecedenten, zoals 'vader werkte tijdens de bezetting als Rijnschipper'
en stelde een kandidatenlijst op voor een nieuw bestuur, dat volledig zou
bestaan uit mensen die in de oorlog in een kamp hadden gezeten. Ook liet hij
een brochure drukken met teksten van Mao. Het geld voor dit alles haalde hij
uit de kas van het Wetenschappelijk Bureau van de partij. Maar zelfs sommigen
uit zijn kleine vriendenkring begonnen afstand te nemen. Vrijwel volledig
geïsoleerd capituleerde De Groot tenslotte, al bleef hij tot zijn dood
in 1986 CPN-lid.
Zelfs de oude partijchef zelf vroeg zich dus op het laatst af waarom hij niet
eerder opzij was gezet. Hoe kon hij zolang als een kleine Stalin heersen?
Ger Verrips schilderde in zijn CPN-geschiedenis Dwars, duivels en dromend
- dat trouwens al een indrukwekkend politiek portret van De Groot bevat
- hoe bestuurslid Marcus Bakker er bij de confrontatie van 1977 nog als vanzelfsprekend
vanuit ging dat het laatste uur niet voor De Groot maar voor hem en de zijnen
geslagen had. De Groot leek onaantastbaar en zijn naaste medewerkers waren
doodsbang voor hem. Cornelissen deelt mee dat partijvoorzitter Henk Hoekstra
bij bestuursvergaderingen twee inleidingen met tegengestelde standpunten op
zak placht te hebben. Pas nadat hij verkend had in welke richting algemeen
secretaris en later erelid De Groot dacht, haalde hij de toespraak tevoorschijn
die daar het meest bij paste.
Maar waarom was iedereen zo bang voor De Groot? Een dwingend staatsapparaat
had hij niet tot zijn beschikking en het is te eenvoudig zijn succes alleen
te verklaren uit zijn uitstekend ontwikkelde manipulatieve vaardigheden. Minstens
zo belangrijk was dat hij zowel in eigen ogen als in die van anderen méér
vertegenwoordigde dan zichzelf. Igor Cornelissen beschrijft de gevoelens onder
partijleden: 'De Groot mocht een onaangenaam mannetje zijn, niemand wist een
opvolger, als men er al over durfde nadenken. Hij was, en werd steeds meer,
de enige overlevende van het vooroorlogse bestuur. En nog meer werd hij de
man die de partij in de illegaliteit had geleid en met grote onverzettelijkheid
door de Koude Oorlog had geloodst. Je kon veel van De Groot zeggen - hij was
misschien niet aardig en behoorlijk contactgestoord -, maar hij was nooit
wankelmoedig.'
De mythische eigenschappen die hem zo werden toegeschreven
pasten bij de leider van een organisatie die zich omsloten waande door een
grote, boze buitenwereld. Kritiek uiten was 'als breken met de kerk', aldus
Cornelissen. In deze geloofsgemeenschap was De Groot de man met de 'pathologische
overtuigingskracht', zoals psychiater en ex-CPN-lid André de Leeuw
tegen Cornelissen zei. De Leeuw had de leider als 'een ziener' ervaren. Zoals
de paus het beste weet wat God wil, was De Groot er het beste van op de hoogte
wat Moskou wilde. En toen hij in de jaren zestig een van Moskou onafhankelijker
koers ging varen, groeide hij eigenlijk nog, want wie anders zou Moskou durven
trotseren? Zijn machtsdrang en de overtuiging dat hij het grote gelijk vertegenwoordigde
versterkten elkaar: hij raakte er zelf van overtuigd dat hij tot elke prijs
aan de macht moest blijven om de goede zaak veilig te stellen.
Igor Cornelissen probeert in Staatsvijand nr. 1 ook de persoonlijke
kant van Paul de Groot te laten zien. Diens nooit verwerkte trauma uit de
Tweede Wereldoorlog, toen hij als jood en communist met zijn Pools-joodse
vrouw Sally Borzykowska en dochter Rosa ondergedoken had gezeten. Sally en
Rosa werden in 1942 gearresteerd en weggevoerd naar de kampen. Hij kon ontsnappen
en overleefde als enige van het gezin de oorlog. Niet alleen deze gebeurtenis
uit 1942 bleef hem pijnigen, ook de verdere oorlogsperiode, waarin hij het
contact met de partij verbrak. Dit laatste was een begrijpelijke menselijke
zwakheid, maar niet voor een communist, en Cornelissen schrijft dan ook: 'De
tragedie van De Groot was dat hij meende dat hij als communist en partijleider
over bovenmenselijke eigenschappen diende te beschikken. Die bezat hij niet.
Hij kon zichzelf alleen maar uitvergroten door anderen te kleineren en verdacht
te maken.' Het in de CPN toch al dominante thema van goed en fout in de oorlog
kreeg door zijn persoonlijke geschiedenis nog een extra dimensie, en elke
fractiestrijd ontaardde al gauw in beschuldigingen van collaboratie en verraad,
die zijn eigen schuldgevoelens op afstand moesten houden.
De CPN had de leider die bij haar paste. De Groots obsessies lagen maar al
te vaak in het verlengde van de communistische ideologie. Hij was in extreme
mate wantrouwig, maar dat waren de partij als geheel en de internationale
beweging ook, haast nog meer tegenover vijanden in eigen kring dan tegenover
de kapitalisten en hun talrijke helpers. Aan zijn kameraden vertelde De Groot
dat het niet goed was vrienden te maken binnen de organisatie, omdat het de
bestrijding van afwijkingen belemmerde.
Hij werd nooit op enige twijfel aan zijn eigen overtuigingen betrapt, maar
toch gedroeg hij zich in gezelschap vaak verlegen en schutterig en soms liet
hij ook wel eens een onverwachte kant zien. De Groots ouders waren een half
jaar na zijn geboorte van Amsterdam naar Antwerpen verhuisd, waar hij drieëntwintig
jaar zou blijven en het beroep van diamantbewerker uitoefende. Wanneer hij
Vlamingen ontmoette ontpopte hij zich voor verbaasde partijgenoten tot een
gemoedelijke vlot Vlaams sprekende man, die bovendien deskundig kon meepraten
over de kenmerken van de regionale Franse keuken. Toen hij op bejaarde leeftijd
naar Amsterdam-Noord verhuisde richtten hij en zijn tweede vrouw Eke hun flat
in moderne stijl in. 'Als je ouder wordt, moet je alle donkere, zware meubels
wegdoen,' lichtte De Groot toe. Tegen Marcus Bakker zei hij eens: 'Jongen,
maak nooit ruzie met je vader,' en toen Henk Gortzak hem vertelde dat zijn
zoon Wouter een sportwedstrijd had gewonnen, liet hij zich ontvallen: 'Dat
geluk heb jij tenminste nog,' denkend aan zijn eigen dochter Rosa, die in
een vernietigingskamp was omgekomen.
Met nieuwe gegevens en tal van sprekende anecdotes maakte Cornelissen Paul
de Groot tot een mens van vlees en bloed. Diens ondanks wel te verstaan, want
De Groot zelf zou gezegd hebben dat het persoonlijke er niets toe doet.
Igor Cornelissen, Paul de Groot, staatsvijand nr. 1. Een biografische schets.
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 248 p.
© Hans Schoots. Bewerkte versie van een recensie in Vrij Nederland.
In 2000 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij een omvangrijkere biografie: J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986.