In 1799 landden Engelse en Russische legers in de kop van Noord-Holland om de Fransen uit Nederland te verdrijven. Om te beginnen zetten de Engelsen op 27 augustus van dat jaar in korte tijd 12.000 man op het strand bij Callandsoog, een eindje onder Den Helder. De landing werd vanaf de schepen gedekt met beschietingen op de duinen. De voorhoede werd in de volgende dagen en weken gevolgd door Engelse en Russische versterkingen, tot er een invasiemacht van 35.000 man in de kop van Noord-Holland stond. Het was een van de talrijke bloedige confrontaties in een met onderbrekingen meer dan twintig jaar durende Europese oorlog. De strijd tussen het revolutionaire Frankrijk en Napoleon aan de ene kant en de Europese koninkrijken en keizerrijken aan de andere, veroorzaakte enorm veel leed. Bijvoorbeeld voor de bevolking van Noord-Holland in dat jaar 1799.
De Europese oorlog was begonnen na de dood van de Franse koning Lodewijk XVI onder de guillotine. De keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen verfoeiden de Franse Revolutie en hadden al voor de fatale dag in 1792 aangekondigd dat ze niet lijdzaam zouden toezien wanneer Lodewijk een haar werd gekrenkt. Of ze ook werkelijk wilden ingrijpen is allesbehalve zeker. Uiteindelijk was het Frankrijk zelf dat de oorlog aan Oostenrijk verklaarde op de golven van interne politieke chaos en angst voor buitenlandse agressie. Een niet onbelangrijk argument was ook dat zo de Franse revolutionaire ideeën geëexporteerd konden worden. Oostenrijk vormde vervolgens met Pruisen en Engeland het anti-Franse bondgenootschap dat als 'de eerste coalitie' de geschiedenis in ging.
De Fransen trokken de Oostenrijkse Nederlanden (het latere België) binnen, waaruit ze zich na verloop van tijd weer moesten terugtrekken. In de jaren daarna werden de Oostenrijkse Nederlanden en het gebied ten zuiden van de Nederlandse grote rivieren alsnog bezet. Begin 1795 stonden de Fransen in Den Haag, dat de hoofdstad werd van de Bataafse Republiek. Na een kort intermezzo van rust op de slagvelden begon in 1798 de 'tweede coalitie', waarin vooral Oostenrijk, Engeland en Rusland het tegen de Fransen opnamen. In Midden- en Zuid-Europa werd gevochten en ook de Bataafse staat werd een factor in het grote Europese spel. De Engelsen bleven beducht voor de Nederlandse macht ter zee en herkenden in de havens langs de Noordzee uitvalsbases voor een Franse aanval op Engeland.
Op de eerste dag van de invasie in Noord-Holland waren er in het gebied vrijwel alleen Nederlands-Bataafse eenheden onder leiding van generaal Hendrik Willem Daendels aanwezig om de verrassingsaanval te weerstaan. Daendels zelf vocht mee in de voorste linies. De Engelsen ondervonden meer tegenstand dan ze hadden verwacht, maar wisten toch meteen een stevig bruggenhoofd te vestigen. Terwijl zijzelf maar een handvol soldaten verloren, sneuvelden er uit het Bataafse leger binnen een dag 1400.
Hoewel Den Helder de belangrijkste basis was van de oorlogsvloot, was deze versterkte plaats volgens Daendels nauwelijks te verdedigen tegen een aanval over land. Hij gaf Den Helder op en de eenheden die er lagen, verplaatsten zich in een nachtelijke tocht naar het zuiden. Daarvoor moesten ze door uitgestrekte moerasgebieden om de vijand heen trekken, vaak tot hun middel door water en modder wadend. De niet erg sterke Bataafse vloot trok zich terug richting Zuiderzee, waar de Engelsen aanstuurden op een confrontatie. Die bleek niet nodig, want toen de Nederlandse bemanningen de stadhouderlijke vlag op de schepen van de Engelsen ontwaarden, brak er muiterij uit. Een groot deel van de matrozen weigerde te vechten en de Bataafse vloot kon niet anders dan zich zonder slag of stoot overgeven. Toen erfprins Willem Frederik, de latere koning Willem I, zich vervolgens aan boord van de Nederlandse schepen vertoonde, ging er groot gejuich op. Een aantal Oranjegezinde officieren en matrozen van de Bataafse vloot ging over in actieve dienst bij de Engelsen.
Eerder had de erfprins in het Duitse Lingen, tegenover Coevorden, met militairen die hem trouw waren gebleven een aanval op Nederland voorbereid vanuit het oosten. De meesten uit dit gezelschap vertrokken echter naar Engeland toen ze van daar deel konden nemen aan de invasie op de Noordzeekust. De erfprins zelf reisde vanuit Lingen via Emden overzee naar Den Helder zodra dit in bevriende handen was. Een in Duitsland achtergebleven groepje deed aan de Nederlandse oostgrens nog enkele vage aanvalspogingen die op niets uitliepen. Willem Frederik genoot van de aanvankelijke successen in Noord-Holland. Hij verbleef in Den Helder en zat zelfs een tijdje in Alkmaar. In beide plaatsen ontving hij allerlei met hem sympathiserende hoogwaardigheidsbekleders die vanuit de rest van het land hun opwachting bij hem kwamen maken. Intussen maakten de prins en de Engelsen een grote misrekening met hun aanname dat de Nederlandse bevolking Oranje actief zou steunen en in opstand zou komen.
De bewoners van Noord-Holland leden zwaar onder de krijgshandelingen en hielden zich verder vooral stil. De politieke gezindheid verschilde van plaats tot plaats. Zo was men in de kustdorpen direct ten noorden van Amsterdam Bataafs geörienteerd en in de landbouwdorpen Oranjegezind. Andere havenplaatsen, zoals Den Helder en Hoorn, betoonden zich juist uitgesproken pro-Oranje. Hoe de verhoudingen tussen Bataven en aanhangers van de stadhouder over het hele land lagen, is moeilijk te reconstrueren, al schatten onderzoekers dat van de totale bevolking de helft of meer voor Oranje was. Maar bruikbare gegevens zijn er weinig. De landelijke cijfers bij de stemming over de grondwet van 1798 waren in ieder geval geen maatstaf. De grote meerderheid van de bevolking – vrouwen, 'bedienden', armen die van de bedeling leefden – had geen stemrecht, de opkomst van de wel kiesgerechtigden was matig tot slecht en kiezers moesten een eed tegen de stadhouder afleggen, zodat Oranjegezinden buiten de cijfers bleven.
De Bataafse revolutie behield een januskop: er was de belofte van meer democratie, maar vooralsnog was die vooral aan Bataven voorbehouden, een beetje volgens de logica die we kennen van eenpartijstelsels uit de twintigste eeuw. Oranjeaanhangers stonden buitenspel, al werden ze zelden echt vervolgd. Een van de uitzonderingen was freule Judith van Dorth tot Holthuyzen, die het er in het oosten des lands niet levend vanaf bracht. Een stel Oranjegezinden deed vanuit Duitsland een inval in de Achterhoek die binnen een etmaal in een terugtocht eindigde. Op die dag trok de toch al weinig populaire freule met haar koets de dorpen door om mensen voor Oranje te winnen, waarbij ze niet terugschrok voor enkele heftige scheldpartijen met Bataven. In het gewoel werd in Lichtevoorde een revolutionair doodgestoken, waarna Van Dordt van medeplichtigheid werd beschuldigd. Ze werd na een bedenkelijk proces geëxecuteerd door een vuurpeloton. Althans: pas na een genadeschot terwijl ze al in haar kist lag, wist het doodseskader zijn vuile werk te voltooien.
Na de Engelse landing in Noord-Holland verliep de strijd voor de Bataven aanvankelijk zo slecht, dat Daendels van verraad werd beschuldigd. Vooral het opgeven van Den Helder werd hem zwaar aangerekend. Voor kwade opzet is echter nooit enige aanwijzing gevonden. Een staatscommissie die kort na de gebeurtenissen onderzoek deed, stelde al dat hem gezien de omstandigheden niets te verwijten viel. Ook militaire deskundigen zoals de ooggetuige Cornelis Krayenhoff noemden Daendels' besluiten gerechtvaardigd. Krayenhoff diende later nog als generaal onder Napoleon en had vervolgens de algehele leiding over de Nederlandse fortificaties voor koning Willem I. In 1832 schreef hij dat de vesting Den Helder in 1799 schandelijk verwaarloosd was geweest. Het waren de verantwoordelijken hiervoor die het op hun geweten hadden dat de havenplaats toen niet verdedigd kon worden, zo stelde hij, niet Daendels. Toch bleven de verdachtmakingen en beschuldigingen in kranten en pamfletten geruime tijd na 1799 aanhouden, met alle gevolgen van dien voor Daendels' positie.
De frontlijn kwam vrijwel direct na de invasie een eindje ten noorden van Alkmaar te liggen. Franse troepen trokken van elders in het land naar het strijdtoneel, waar na verloop van tijd een Frans-Nederlandse legermacht van 25.000 man aanwezig was, die daarna nog verder werd versterkt. Op het hoogtepunt hadden de Frans-Nederlandse en de Engels-Russische partijen samen meer dan 70.000 man onder de wapenen in Noord-Holland. De algehele verdediging van Nederland stond onder bevel van de Franse generaal Guillaume Brune, die zijn hoofdkwartier in Alkmaar vestigde en de leiding over de strijd nam.
In de daarop volgende anderhalve maand vonden verschillende veldslagen plaats. De strijd op het strand, in de duinen, in de polders en in waterrijk en moerasachtig terrein was voor de meeste betrokkenen nieuw. Vaak moesten eenheden zich in ganzenmars over de dijken verplaatsen omdat de grond links en rechts ervan te onbetrouwbaar was, zeker voor karren of kanonnen.
De schrijver A. Albers schildert in zijn boek De huzaren van Castricum gevechten tijdens de slag om de Zijpe, een polder die de Engelsen als basis hadden ingericht. 'De aanval van de hoofdmacht van Dumonceau op Krabbendam leek meer succes te hebben. De Brusselse generaal ging met grote snelheid langs de Nieuwe Sloot op Krabbendam af en wist onder hevig vuur in het dorp door te dringen. Voor Abercrombie [Brits generaal - hs] werd de toestand hachelijk. Maar hij zag kans zijn reserves in te zetten en na harde gevechten moesten de Bataven terug naar hun punt van uitgang. De uit Fransen bestaande linkercolonne drong door tot dicht bij Petten. Misschien zou daar een doorbraak mogelijk zijn geweest, want hier was de stelling van de Engelsen het zwakst. Maar Abercrombie beschikte nog altijd over hulp uit zee. De dicht langs de kust opererende kanonneerboten namen de Franse troepen onder vuur en noodzaakten hen zich terug te trekken.'
In deze slag om de Zijpe sneuvelden aan Frans-Nederlandse kant in een dag meer dan 1750 manschappen en de Engelsen leden vergelijkbare verliezen. Verder leidde deze confrontatie tot weinig verandering: de Engelsen werden aangevallen om ze uit de Zijpe te verdrijven en na afloop waren ze er nog steeds.
In de slag om Bergen anderhalve week later werden in totaal meer dan 7500 manschappen van eide partijen als gedood, gewond of vermist opgegeven. Opnieuw bleven de fronten min of meer gelijk. De slag om Alkmaar leidde tot meer beweging: de frontlijn werd verlegd naar het zuiden, generaal Brune moest Alkmaar opgeven en de Engelsen richtten er hun hoofdkwartier in, al was het niet voor lang. Bij Castricum vond op 6 oktober 1799 de laatste slag uit deze korte oorlog plaats. De kracht van het Frans-Bataafse leger was gegroeid terwijl tussen de Engelsen en de Russen steeds meer wrijvingen ontstonden, wat bijdroeg tot hun nederlaag bij het duindorp. Ze kwamen hierna tot de overtuiging dat aan voortzetting van de strijd geen eer meer te behalen viel: de kans verder door te stoten naar het zuiden was verkeken. De onderhandelingen over hun vertrek begonnen.
Maar al eerder hadden er heel andere geheime beraadslagingen plaatsgevonden. Vertegenwoordigers van het Bataafse Uitvoerend Bewind dat op dat moment in Den Haag regeerde, hadden contact opgenomen met de Engelsen en de prins van Oranje. Ze hadden voorgesteld van Nederland een neutraal land te maken dat ten zuiden van de Maas onder Franse controle zou blijven, terwijl Den Helder en de Waddeneilanden een Britse bezetting zouden krijgen. Dit halfhartige initiatief was een van de laatste stuiptrekkingen van Bataafse onafhankelijkheid ten opzichte van de Fransen. En een zinloze actie, want Parijs zou een dergelijke constructie nooit tolereren.
Toen de verhoudingen op het slagveld ten nadele van de invasiemacht waren veranderd, verdween het Haagse idee snel onder tafel, al was de diplomatieke escapade de Fransen natuurlijk niet ontgaan. Op de echte onderhandelingen met de vijand had het Uitvoerend Bewind vervolgens nauwelijks invloed. De Franse generaal Brune voerde directe gesprekken met de Engelsen en de Russen en gunde ze zeer voordelige voorwaarden voor de aftocht. Volgens boze tongen omdat hij een stel raspaarden van ze kreeg. Op dat moment heersten in Parijs weer eens verwarrende toestanden, die zouden uitmonden in de staatsgreep van 9 november 1799 door Napoleon Bonaparte. Misschien kon Brune door de stuurloosheid thuis zo zelfstandig handelen.
Het kan ook zijn dat Frankrijk allang blij was zo gemakkelijk van het lastige invasieleger af te komen. Dit had zich tenslotte ook kunnen ingraven om nog maanden door te vechten. Brune liet ze de schepen van de Bataafse vloot houden. Veel waren dat er toch niet: de Nederlandse zeemacht was de nederlaag die twee jaar eerder bij Kamperduin tegen de Engelsen was geleden, nog lang niet te boven. Brune vroeg van de vertrekkende tegenstanders geen herstelbetalingen en de Engelsen hielden zich maar ten dele aan de overeenkomst dat Franse en Nederlandse krijgsgevangenen zouden worden vrijgelaten. Op 19 november 1799 hadden de laatste manschappen van de Engelse en Russische legers Noord-Hollandse bodem verlaten.
Op Europese schaal gezien was het een bescheiden confrontatie geweest. Niettemin leidde hij tot een danige verzwakking van de tweede coalitie tegen Frankrijk. Rusland trok zich na het fiasco uit het bondgenootschap terug en de rol van Oranje leek na 1799 definitief uitgespeeld. Toch was dit laatste maar betrekkelijk. Terwijl de invloed van de geëmigreerde Oranjes inderdaad geringer werd, groeide spoedig daarna die van hun aanhangers in eigen land. Onder Napoleon ontstond een nieuw monarchaal, om niet te zeggen keizerlijk systeem en Oranjegezinde hoogwaardigheidsbekleders werden weer bij het landsbestuur gehaald. Stadhouder Willem V, die al die tijd in Engeland was gebleven, gaf hier zelf zijn zegen aan met de fameuze 'Brief uit Kew', waarin hij zijn ambtenaren in het vaderland onthief van hun eed van trouw.
© Hans Schoots. Licht bewerkte versie van een artikel verschenen in Historisch Nieuwsblad.