Brandenburger Tor met de Muur
Er is lef voor nodig om een overzichtswerk te publiceren over een zo veelzijdig
onderwerp als de geschiedenis van Duitsland in de twintigste eeuw. Frits Boterman
en Willem Melching komt dan ook bij voorbaat lof toe omdat ze het met hun
boek De Duitse Phoenix (1996) hebben aangedurfd dat hele tijdperk, met alle
daarover nog steeds voortwoedende controversen, te behandelen in zegge en
schrijve driehonderdveertien pagina's tekst: de Eerste Wereldoorlog, de revolutie
van 1918, opkomst en ondergang van de Weimarrepubliek, het Hitlerregime, de
Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, de deling in Oost en West, de wonderbaarlijke
wederopstanding van de Bondsrepubliek in de decennia na de oorlog en als voorlopige
finale ook nog de Duitse hereniging. Boterman heeft de periode tot 1945 voor
zijn rekening genomen, Melching tekende voor de tijd daarna. Boterman publiceerde
bij de Arbeiderspers vrijwel gelijktijdig ook een Moderne geschiedenis
van Duitsland vanaf 1800.
De auteurs van De Duitse Phoenix hebben zich enigszins laten leiden door hun eigen preoccupaties. Bij Boterman ligt de nadruk op de ideeëngeschiedenis, bij Melching op internationale betrekkingen en de DDR. Wanneer ze op die terreinen opereren zijn ze steeds uitstekend op dreef, maar daar staat tegenover dat hun boek als geheel aan een zekere onevenwichtigheid lijdt. De Eerste Wereldoorlog wordt door Boterman vrij kort behandeld en wanneer de Hitlertijd aanbreekt gaat hij wel uitvoerig in op de nazi-ideologie, de aard van het regime en vooral ook de achtergronden van de Holocaust, maar over het feitelijke verloop van de gebeurtenissen tussen 1933 en 1945, zowel in Duitsland zelf als op internationaal vlak, is de informatie summier. De internationale relaties krijgen juist weer zeer grote aandacht na 1945, terwijl een cruciaal aspect uit de naoorlogse geschiedenis als het Wirtschaftswunder slechts wordt aangestipt.
Dit zijn bezwaren, maar over de thema's die de auteurs wel uitvoerig behandelen hebben ze vrijwel steeds een goed verhaal. Ten aanzien van de heikele kwesties uit de Duitse geschiedenis nemen ze meestal afgewogen en goed onderbouwde standpunten in. Eigenlijk is daarop maar een in het oog springende uitzondering. Boterman stelt Duitsland mijns inziens lichtvaardig verantwoordelijk voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het land was weliswaar 'niet als enige schuldig' geeft hij toe, maar het was toch veruit de hoofdschuldige. Hij oppert zelfs dat Duitsers na de Eerste Wereldoorlog voor hun oorlogsmisdaden veroordeeld hadden moeten worden net als na de Tweede Werldoorlog. Keizer Wilhelm en een conservatieve elite van Pruisische jonkers en industriëlen voerden een grootmachtspolitiek om Duitsland een Platz an der Sonne te geven en wilden door oorlog democratisering in eigen land voorkomen, zo verklaart Boterman de Duitse oorlogszucht. Op zichzelf is dit niet onwaar, maar een zo eenzijdige verklaring van de Eerste Wereldoorlog uit het verloop van de Duitse geschiedenis alleen, is moeilijk verdedigbaar. De jaren voor 1914 kenden een hecht stelsel van internationale allianties tussen de Europese grootmachten, waarin Duitsland en Oostenrijk-Hongarije tegenover Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië stonden. Het was het tijdperk van het imperialisme, waarin alles draaide om territoria en invloedssferen. Ál deze landen wilden voor zichzelf een zo groot mogelijke plaats onder de zon en door het alliantiesysteem kon het geringste conflict snel uitgroeien tot een confrontatie tussen de twee bondgenootschappen. Een opeenvolging van lokale crises over de afpaling van invloedssferen ging aan 1914 vooraf en dat de onderlinge rivaliteiten juist in de zomer van dat jaar tot een grote oorlog leidden was tamelijk toevallig, al was het Duitsland dat de eerste stap naar uitbreiding van de strijd zette door zich krachtig achter Oostenrijk-Hongarije te plaatsen in een confrontatie met Servië, dat op haar beurt door Rusland gesteund werd.
Gevolg van Botermans visie op de Eerste Wereldoorlog is dat hij weinig begrip heeft voor de Duitse frustraties over het verdrag van Versailles, waarin de Duitse verliezer het vel over de oren werd gehaald met gigantische herstelbetalingen en gebiedsverlies. Boterman concludeert dat 'Versailles' erg meeviel in vergelijking tot de totale ontmanteling van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Dat mag praktisch gezien waar zijn, maar het gaat om onvergelijkbare oorlogen en de psychologische gevolgen waren er niet minder om. Door politici in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië werd indertijd dan ook snel ingezien dat in Duitsland begrijpelijke onvrede heerste over wat daar het Diktat van Versailles heette, en die overtuiging was een belangrijke achtergrond voor de Britse appeasement-politiek van de jaren dertig: men verviel van het ene uiterste in het andere.
Meer dan lezenswaardig zijn de hoofdstukken over de Weimarcultuur en de periode van het Hitlerregime. Boterman wijst erop dat het tegenwoordige beeld van de Weimarperiode als bloeitijd van de avant-garde vertekend is. De wereld van moderne en meestal linkse kunstenaars en denkers was tamelijk marginaal. Veel breder dan een verlangen naar vernieuwing was een gevoel van verwarring en stuurloosheid en bovendien waren de radicaal-conservatieve intellectuelen invloedrijker dan de linkse.
Belangrijk is Botermans typering van de nazi-ideologie als reactionaire utopie, als 'loot aan de stam van het moderne utopisme' en 'seculiere heilsbeweging.' Adolf Hitler wordt weleens afgedaan als een ideologieloze machtswellusteling, maar Boterman noemt hem terecht een 'fundamentalist' met een onvoorwaardelijk geloof in zijn wereldbeschouwing. Een van de redenen voor de onwil in Hitler een visionair ideoloog te zien is vermoedelijk de hardnekkige veronderstelling dat het nastreven van een maatschappelijke utopie iets positiefs is, ondanks het feit dat elke rigoureuze poging tot het scheppen van een nieuwe wereld een bron van moordzucht is gebleken.
Essentieel onderdeel van de nazi-utopie was de raszuiverheid, die natuurlijk zijn wortels had in irrationele sentimenten, maar onderbouwd werd met sociaal-darwinistische en andere theorieën. Er werden allerlei plannen voor de verplaatsing van complete Oosteuropese volken opgesteld, velen die tot die volken behoorden werden omgebracht en het eindstation was de poging de joden uit te roeien.
Wanneer het om deze onderwerpen gaat dient de historicus zich tegenwoordig te identificeren als aanhanger van de 'intentionalisten' of de 'functionalisten'. De eersten gaan ervan uit dat er een rechte lijn loopt tussen de ideeën die Hitler in de jaren twintig vooral in Mein Kampf ontvouwde en de systematische uitvoering daarvan - in die visie stond ook de Holocaust bij voorbaat vast - de anderen menen dat Hitler zich sterk door de omstandigheden heeft laten leiden. Boterman laat zich niet in een hokje stoppen en neemt de sterke argumenten van beide kampen over. Zijn reconstructie van de weg naar Auschwitz is wat mij betreft het hoogtepunt in De Duitse Phoenix. Hij laat overtuigend zien dat de nazi's vanaf het begin de joden op de een of andere manier kwijt wilden, maar dat ze nog tot in 1940-1941 initiatieven in verschillende richtingen ontwikkelden om tot deze Endlösung te komen. Er werden concrete voorbereidingen getroffen voor een 'Judenreservat Lublin' en het 'Madagaskarplan' tot deportatie van alle joden naar dit Afrikaanse eiland circuleerde nog in 1940 als een serieuze optie binnen de nazitop. Daarna werd het onmogelijk door de oorlog ter zee. Dit laatste plan was zo bizar dat er vaak lacherig over is gedaan, maar was Auschwitz in al zijn gruwelijkheid minder bizar? En heeft Stalin niet laten zien dat de gedwongen deportatie van totale volken over vele duizenden kilometers, zoals de Tsjetsjenen, best uitvoerbaar is? De hele Tsjetsjeense bevolking verbleef van 1946 tot 1957 in Siberië en degenen die niet waren omgekomen mochten pas onder Chroesjtjov terugkeren naar eigen land. Maar langs welke weg dan ook: de Holocaust is er gekomen. Boterman komt aan het einde tot de slotsom dat het onvoorstelbare toch onverklaarbaar blijft.
Haast even onvatbaar is de op dit alles volgende Westduitse herrijzenis na
1945. Op de puinhopen groeide in korte tijd een stabiele, welvarende, democratische
en tenslotte zelfs herenigde staat. Er zijn vele redenen voor dit fenomeen,
zoals de collectieve verdringing waarmee de Duitsers in de jaren vijftig behept
schenen, met als andere kant daarvan een onbedwingbare werklust om het verleden
door iets nieuws te vervangen. Duitslands positie op de grens van de machtsblokken
in de Koude Oorlog speelde een grote rol, maar ook een andere factor dringt
zich op in Melchings beschrijving van de naoorlogste tijd: de Bondsrepubliek
heeft met Konrad Adenauer, Willy Brandt en Helmut Kohl drie bondskanseliers
gehad, die ondanks al hun minder mooie kanten in hun tijd ook het juiste wisten
te doen. Adenauer creeërde tegen de zin van de SPD een hechte band met
het Westen die het mogelijk maakte de eigen Duitse souvereiniteit stap voor
stap te herstellen en binnenslands de basis te leggen voor een democratische
welvaartsstaat. 'Im Anfang war Adenauer', zoals de Duitse historicus Baring
het eens uitdrukte.
Begin jaren zestig werd Adenauers afwijzingspolitiek tegenover de DDR en de
Sovjetunie voor de Bondsrepubliek echter een onmogelijke belemmering in de
buitenlandse politiek. Het beleid was steeds geweest dat de Bondsrepubliek
de betrekkingen verbrak met landen die diplomatieke banden met de DDR aangingen.
Een voorbeeld van de gevolgen: toen Bonn om deze reden met Egypte brak, beeïndigde
een hele reeks Arabische landen de contacten met de Bondsrepubliek. Door zichzelf
zo de handen te binden kon Bonn geen belangrijke rol spelen in de internationale
politiek. Willy Brandt wist, eerst als minister van buitenlandse zaken en
daarna als bondskanselier, de betrekkingen met Moskou en Oost-Berlijn te verbeteren
en de Bondsrepubliek door deze nieuwe Ostpolitik een aktieve rol te
geven op het internationale toneel. Helmut Kohl tenslotte wist op het beslissende
ogenblik de Duitse vereniging te bewerkstelligen, ondanks de aarzelingen van
de SPD en verzet van Thatcher en Mitterand, maar wel met de nadrukkelijke
steun van zijn SPD-voorganger Willy Brandt.
In De Duitse Phoenix ontbreekt ook de geschiedenis van de DDR niet. Melching geeft er een degelijk overzicht van, al lijkt het mij niet helemaal juist de DDR van na partijleider Walter Ulbricht - die in 1973 overleed - stalinistisch te noemen. Bijzondere kenmerken van het stalinisme als massamoord en het kampensysteem ontbraken na de jaren vijftig in Oost-Duitsland. Het aantal dodelijke slachtoffers was in latere decennia natuurlijk altijd nog te hoog, met name van vluchtelingen die aan de grens werden neergeschoten, maar de alomtegenwoordigheid van de Stasi werd toch vooral een uiting van een Pruisisch ambtenarencommunisme, waarin iedereen het zo druk had met rapporteren dat er nauwelijks tijd over bleef om de verslagen te lezen.
Een overzicht van een eeuw Duitsland onderstreept boven alles één
ding: dat de geschiedenis altijd weer een wending in petto heeft waarop niemand
verdacht is.
Frits Boterman en Willem Melching, De Duitse Phoenix. De geschiedenis van Duitsland in de twintigste eeuw. Uitgeverij Bert Bakker, 336 pag.
© Hans Schoots. Bewerking van een recensie in Vrij
Nederland.