27-3-2024
- geschreven tekst (de eerste versie van deze tekst is van half februari)
[Dankwoord aan de uitgevers en Spui25]
Deze bijeenkomst gaat over mijn boek Grootse gedachten: extremen in democratisch Nederland 1918-2019, dus over ruim een eeuw Nederlandse geschiedenis. We kunnen mijns inziens iets uit die geschiedenis leren voor de actualiteit van vandaag. Ik hoop dit te laten zien naar aanleiding van enkele onderwerpen uit de lange afgelopen eeuw.
HET EERSTE ONDERWERP IS DE INVOERING VAN HET ALGEMEEN KIESRECHT
Dit gebeurde in 1917-1919 in fel debat tussen grote voorstanders en felle tegenstanders. In feite ging het in die discussie om de vraag hoe kiezers eigenlijk gezien en bejegend moesten worden.
Een beroemd tegenstander van het algemeen kiesrecht was de Leidse hoogleraar Gerard Bolland, een fervente antidemocraat. Volgens hem ondermijnden kiezers – zeg maar rustig het plebs – de gemeenschap met hun bekrompen eigenbelangetjes. Ze waren niet oordeelsbevoegd en dienden belangrijke zaken over te laten aan de boven hen gestelden.
De sociaaldemocratische leider Pieter Jelles Troelstra was juist een warm pleitbezorger van het algemeen kiesrecht. Toch had hij ook een beetje met Bolland gemeen. Troelstra was zelf een romantisch socialist, voor wie socialisme heel wat meer was dan materieel belang. Toch verwachtte hij van het algemeen kiesrecht vooral dat de arbeidersklasse naar haar belangen zou stemmen, wat wil zeggen zich primair door sociaaleconomische kwesties zou laten leiden. Zo zou zijn Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) de grootste worden, dacht Troelstra.
Maar Bolland en ook Troelstra vergisten zich enorm. Een groot deel van de arbeiders koos heel wat meer verheven. Ze stemden naar hun eigen geloof en kozen voor de katholieke en protestants-christelijke partijen. Dit is nog bijna een halve eeuw zo gebleven.
Wat ik hiermee wil beweren voor het heden is dit: ook de weinig geschoolde kiezer liet zich toen sterk door eigen overtuigingen leiden en dat is nu nog steeds zo.
De Duitse denker Hans Magnus Enzensberger heeft wat jaren geleden eens gezegd: een doorsnee persoon van nu weet meer dan een Verlichtingsfilosoof uit de 18e eeuw. Dat is niet helemaal waar, maar in veel opzichten wel.
Kortgeleden stond op een opiniepagina zo ongeveer: wij nemen de radicaal-rechtse kiezers juist heel serieus door ze te bestrijden. In werkelijkheid is dit vaak een andere manier om te zeggen: we hoeven ons niet in de achtergronden, de ervaringen, de waarnemingen en overtuigingen van die kiezers te verdiepen, laat staan dat we in gesprek met ze hoeven gaan.
Een ander advies tegenover de verrechtsing van nu is alsnog sociaaleconomische kwesties in het middelpunt van het maatschappelijke debat plaatsen. Dat er op sociaaleconomisch terrein belangrijke problemen zijn is uiteraard een feit. Maar als middel om zo andere heikele thema's te vermijden werkt het averechts. Die andere thema's leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking, en voor sommige, zoals migratie, is dit al vijftig jaar zo. Erover zwijgen is ten voordele van uiterst rechts.
Een te volgen voorbeeld voor die sociaaleconomische benadering zou het 'Waalse model' zijn dat onlangs in De Groene Amsterdammer en NRC ter sprake kwam.* Het 'Waalse model' verwijst naar Wallonië, Franstalig België. Hier is de Parti Socialiste de grootste partij, die haar succes zou danken aan een sociaaleconomische koers. [*Leonie de Jonge, onderzoeker uit Groningen in NRC 4-2-2024 en De Groene 13 -3-2024][Bij de Europese verkiezingen van juni 2024 werden overigens de liberalen het grootst in Wallonië].
Ik denk dat de situatie in Waals België heel anders zit. Het gaat daar juist om een cultuurstrijd. De socialistische partij vertegenwoordigt de traditionele regionale identiteit - mede in tegenstelling tot de identiteit van Vlaanderen. Deze Waalse eigenheid bestaat uit heimwee naar de oude glorietijd van grootindustrie en een hechte arbeidersklasse, waarmee Wallonië in België domineerde. Van die tijd is weinig over, maar hij bepaalt nog steeds de identiteit. Het is deze cultuurstrijd die een andere cultuurstrijd, die over migratie, in de schaduw stelt.
HET TWEEDE ONDERWERP IN MIJN VERHAAL
gaat over de jaren dertig en ik beweer zeker niet dat de toenmalige situatie zo is als die van nu. Eén element eruit wil ik hier niettemin aanstippen.
In de jaren van de opkomst van Adolf Hitler in Duitsland was de communistische partij daar heel groot. Tot nog geruime tijd na de machtsovername van Hitler in 1933 weigerde de Duitse communistische partij met anderen samen te werken tegen het fascisme. Sterker: ze behandelde de sociaaldemocraten als de grote vijand en noemde ze sociaalfascisten. Deze lijn is in Duitsland desastreus geweest. Hij heeft grote verdeeldheid gezaaid die tot de machtsovername van Hitler heeft bijgedragen. In Nederland werd dezelfde koers gevolgd, al was de schade hier beperkt omdat de communistische partij klein was en de fascistische NSB ook niet erg groot.
Van daar terug naar de hedendaagse situatie in Nederland en de vraag wanneer samenwerking ook nu plicht is. Er zijn hierbij twee mogelijkheden. De politieke situatie in ons land is niet zo heel erg. Of hij is wel heel erg. In het laatste geval is samenwerken met mensen die misschien heel anders denken noodzakelijk. Ik kom er straks op terug omdat ik betwijfel of de bereidheid hiertoe bestaat.
MET MIJN DERDE ONDERWERP SPRING IK NAAR EEN HEEL ANDERE TIJD, DE JAREN TACHTIG.
Het gaat om de vraag hoe er toen is omgegaan met linkse uitersten in bijvoorbeeld de kraakbeweging.
Deze geschiedenis wordt in mijn boek tamelijk uitvoerig besproken. De kraakbeweging als geheel bestond landelijk uit tienduizenden mensen. Velen waren eenvoudig burgerlijk ongehoorzaam voor een dak boven hun hoofd. Maar er waren ook de ideologisch gedreven vechtjassen voor wie woningnood bijzaak was. Hun ging het om compromisloze en hardhandige strijd tegen Het Systeem onder de beroemde kreet 'Jullie rechtsstaat is de onze niet'. Een groot deel van de beweging zwalkte heen en weer tussen de twee kanten. Ik noem ze de tussengroep.
Hoe is er met deze beweging in al zijn variatie omgegaan? Vrijwel iedereen is het er wel over eens dat er in het overheidsbeleid nogal eens dingen fout zijn gegaan. Waarbij gezegd mag worden dat veel situaties zonder precedent waren, zodat er tastend naar antwoorden werd gezocht.
Uit onder meer de gebeurtenissen van toen trek ik de conclusie dat er bij een brede beweging met een extreme kant eigenlijk steeds drie sporen tegelijk gevolgd moeten worden. Dit geldt ook voor bewegingen aan de rechtse, radicaal-rechtse, extreem-rechtse kant:
Ten eerste het eigen beleid zelfkritisch bekijken.
Ten tweede de lijnen open houden naar de velen die tot zo'n beweging behoren en met name ook naar de vaak grote tussengroep waartoe wel de radicalen behoren, maar niet de extremisten.*
Ten derde het extremisme bestrijden dat meestal slechts door een minderheid wordt vertegenwoordigd.
[*In mijn boek zijn radicalen degenen die wel ver gaan maar binnen de democratie willen blijven, extremisten zijn degenen die de democratie willen afbreken.]
Een voorbeeld. In mijn boek schrijf ik tamelijk positief over de toen fel bekritiseerde burgemeester van Amsterdam Wim Polak (PvdA).
Toen Polak eind 1979 van de rechter opdracht kreeg het uit zes grote panden bestaande kraakcomplex De Groote Keyzer te ontruimen, niet ver van hier op de Keizersgracht, probeerde hij tot een compromis met de krakers te komen. Dat mislukte, maar hij ontruimde niet. Hij liet in die tijd weten dat de wetgeving achterliep op de maatschappelijke realiteit, wat een vergaande opmerking is voor een burgemeester. Begin 1980 kondigde de gemeente Amsterdam aan dat het De Groote Keyser van de eigenaar zou opkopen. In de loop van het jaar kondigde de gemeente verbouwing voor jongerenhuisvesting aan. De aankoop zelf kostte een klein jaar, maar de verbouwing begon daarna meteen en er kwamen legaal krakers in te wonen. Maar waardering kreeg Polak er niet voor. De brede beweging geloofde hem vanaf het begin niet, hierin aangemoedigd door extremisten die helemaal geen oplossing wilden.
Maar over langere termijn heeft dit beleid wel degelijk gewerkt. Ik zie in Polaks aanpak de eerder genoemde drie sporen: zelfkritisch zijn over het eigen beleid, de brede beweging niet afstoten maar naar je toe proberen te halen, extremisten bestrijden.
Op zijn minst honderden kraakpanden in de hele stad werden gelegaliseerd en vele gerenoveerd, er kwam nieuwe jongerenhuisvesting, de extreme vleugel raakte geïsoleerd en uiteindelijk heeft de kraakbeweging zelf er in de tweede helft van de jaren tachtig mee afgerekend.
WAT IK UIT HET VOORGAANDE CONCLUDEER OVER DE ACTUALITEIT
Er is momenteel veel huiver en verontwaardiging over een mogelijk kabinet met de PVV. Geen wonder: moeten we het land toevertrouwen aan een partij die vanaf haar begin voor sluiting van alle moskeeën was, voor het verbieden van de Koran, die kortom tegen vrijheid van godsdienst was, verder voor uittreding uit de EU en afschaffing van de Euro, en die Poetin bewonderde. Die bovendien journalisten tuig van de richel noemde en de minister van financiën systematisch voor heks uitschold – hiermee haat aanwakkerend bij de achterban?
Maar wanneer de PVV niet in de regering hoort, wat kan er dan reëel tegenover worden gesteld? Ik bedoel niet in de vorm van verontwaardigde kreten en betogen, maar in de vorm van praktische politieke voorstellen.
Daarvoor eerst enkele pregnante cijfers waar denk ik te weinig over wordt nagedacht.
Het eerste: nog nooit sinds 1918 is er een linkse meerderheid in Nederland geweest. Nog nooit.
De enige keer in al die jaren dat links – D66 meegerekend – precies de helft van de Kamerzetels had, was bij de verkiezingen van 1998 onder minister-president Wim Kok van de PvdA. Dat was na het kabinet Kok I en voorafgaand aan het kabinet Kok II.
De sociaaldemocratie heeft in de loop der tijd best veel weten te veranderen in Nederland, maar altijd met rechtse partners en vaak met een rechtse meerderheid in het kabinet.
Een tweede cijfer: rechts als geheel heeft nu 95 zetels in de Tweede Kamer, het CDA niet meegerekend. Dat is een bijna twee derde meerderheid. Deze meerderheid is een belangrijk feit, want je kunt wel een partij buiten de regering houden, maar haar kiezers tellen nog steeds mee.
Hier duikt de eerder genoemde tussengroep weer op, die ter rechterzijde groot is en waarmee de dialoog aangegaan moet worden in plaats van die de extreme richting op te sturen.
Wat betekent dit alles in de politieke arena? In de huidige verhoudingen lijkt er maar één reëel alternatief te bestaan voor een regering met de PVV, namelijk een duidelijk naar rechts leunend kabinet waaraan GroenLinks/PvdA deelneemt, met nadrukkelijk een premier die tot de verbeelding spreekt en waarin álle betrokken partijen zich kunnen herkennen. [aanvulling: een kabinet dus met VVD, NSC en GL/PvdA als 'motorblok'] In plaats van alles ter rechterzijde van D66 te verketteren en weg te jagen, gaat het er ook hier om verbinding met de tussengroep te zoeken die te vinden is bij NSC en VVD. In hoeverre dat lukt is vers twee, maar het niet proberen is verwijtbaar.
Ik reken mijzelf tot het brede midden, en heb vraagtekens bij de hier en daar populaire theorie dat het midden extremistische opvattingen normaliseert.
Mijn vraag is: waar dan? De opvattingen over migratie in de VVD zijn daar zelf ontwikkeld. Ze zijn al dertig jaar hetzelfde en gaan door de tijd alleen wat heen en weer. De opvattingen van het CDA lijken me na het afscheid van partijleider Sybrand Buma in 2019 meer naar het midden geschoven, en wanneer we Pieter Omtzigt in de CDA-traditie plaatsen, vertegenwoordigt hij over migratie de meer rechtervleugel van het CDA, maar die bestaat ook al sinds jaar en dag. Dan de PvdA. Zoals ik in mijn boek laat zien is die rond het jaar 2000 over migratie naar links opgeschoven. Daarin lijkt me sindsdien weinig veranderd [aanvulling: en sinds de samenwerking met GroenLinks is de verschuiving naar links verder gegaan].
Een hiermee verbonden idee is dat extreme opvattingen van bovenaf neerdalen op het kiezersvolk. In werkelijkheid speelde met name het migratiethema al in de jaren zeventig een grote rol in de volkswijken toen uiterst rechtse organisaties nauwelijks bestonden. De fameuze migratierellen in de Rotterdamse Afrikaanderwijk van 1972, de grootste die Nederland op dit gebied heeft meegemaakt, zijn ruim een halve eeuw geleden. Ze gingen over omvangrijke arbeidsmigratie waardoor de sociale verbanden in de eigen buurt verdwenen. De hele jaren zeventig, tachtig en negentig zijn deze veranderingen in de volkswijken van de grote steden een hoofdthema geweest zonder dat daar politici voor nodig waren. Ook Hans Janmaat liep er vanaf 1980 met zijn Centrumpartij voornamelijk achteraan.
Recapitulerend:
Kiezers volgen meer dan hun eigenbelang, ze hebben overtuigingen.
Tegenover de uitersten moet in elke maatschappelijke beweging een onderscheid worden gemaakt tussen gematigden, een vaak brede tussengroep en extremisten. Het gaat erom de tussengroep te winnen en wanneer het gevaar werkelijk zo groot is, naar samenwerking met die tussengroep te streven.
Heel rechts op een hoop gooien betekent een grote tussengroep naar Geert Wilders jagen in plaats van naar het midden halen. De keus lijkt me niet moeilijk.
Dank u voor uw aandacht.