MIJNHEER NEDERLAND EN HET WIJ-GEVOEL


Het is een cliché geworden te zeggen dat filmregisseur Bert Haanstra Nederland bezag met 'een milde blik'. Al valt er weinig op af te dingen, er moet wel bij worden gezegd dat er ook kracht uitgaat van wat hij liet zien. Neem Alleman, zijn anderhalf uur durende documentaire over het Nederland van begin jaren zestig. Er komen koppige jongetjes op houten schaatsjes in voor, die steeds opnieuw op het ijs vallen, tot één hardnekkig ventje erin slaagt wat langer overeind te blijven. 'Waar het op aan komt is doorzetten', zegt het door schrijver Simon Carmiggelt vervaardigde commentaar. Bij de tewaterlating van een schip slaat de vloedgolf over de dijk aan de overkant en zie je nog net een koe voor het water vluchten, als komische noot bij een indrukwekkende gebeurtenis. Bert Haanstra was tamelijk tevreden over de Nederlandse prestaties, maar wel met een knipoog. En schepen bouwen mocht door zijn publiek als eigen worden ervaren, hij wist de toeschouwers vooral te grijpen met alledaagsheden, dingen die zo vanzelfsprekend waren dat niemand erop kwam ze te filmen. Zoals de eerste schooldag, die iedereen had meegemaakt, met dezelfde angst en nieuwsgierigheid, in precies zo'n lokaal, met net zo'n raam naar de gang waarachter de moeders stonden te zwaaien voordat ze hun kinderen alleen moesten laten met de juffrouw. De hele uitverkochte bioscoopzaal deelde dezelfde emoties.

Met Alleman en documentaires als Spiegel van Holland, En de zee was niet meer, Delta Phase 1 en De stem van het water gaf Haanstra een kijk op het Nederland van de jaren vijftig en zestig die door tallozen werd omarmd. En dan was er nog zijn komedie Fanfare, spelend in het waterdorp Giethoorn, die door kranten van gereformeerd tot communistisch werd ontvangen met kwalificaties als 'doortrokken van een echt-Nederlandse geest'. Dat Fanfare ondanks zijn decor van watertjes en boerenhuizen vooral was gemodelleerd naar Britse comedy's, werd over het hoofd gezien. Net als trouwens het feit dat Haanstra in het algemeen sterk op de Britse filmwereld georiënteerd was. In ieder geval trokken miljoenen landgenoten ervoor naar de bioscopen, waar een ongekend wij-gevoel opbloeide.

Door zijn critici is Haanstra verweten dat zijn rooskleurige beeld van Nederland oppervlakkig en kritiekloos was. Ook een paar leerlingen van een Rotterdams Lyceum schreven in 1964 zoiets in hun schoolkrant naar aanleiding van Alleman. De regisseur werd gevraagd er een eigen artikel over bij te dragen, wat hij met verve deed: 'Voor degenen die menen aan hardheid, “fel” realisme enz. tekort te zijn gedaan, heb ik een troostrijke gedachte: ze krijgen volop de gelegenheid elders deze schade in te halen; er komt nog héél veel “schweinerei”. Misschien meer dan ze lief is!' Bij een andere gelegenheid repliceerde hij dat hij ook wel wist dat er een hoop slechts te melden was, maar dat anderen dat maar moesten doen. Zeker vanaf de jaren zestig gebeurde dat ook in Nederland overvloedig.

Haanstra's zonnige houding was meer dan een karaktertrek, hij was positivo uit overtuiging. Hij is weleens een schoolmeester genoemd. Eentje die zijn vak verstond, kun je daar dan aan toevoegen. Hij wist zijn publiek te vermaken en intussen onnadrukkelijk zijn wereldbeschouwing over te brengen. Wie Haanstra's werk van 1950 t/m 1966 als een geheel bekijkt – met daaronder een stuk of acht films over industrie en technologie – ontdekt daarin wat ik zijn 'jaren-vijftig-humanisme' heb genoemd. Haanstra was ervan overtuigd dat menselijke samenwerking en technologische vooruitgang tot een betere toekomst zouden leiden. Geïnspireerd door de fameuze fototentoonstelling van Edward Steichen, The Family of Men, stelde hij de KLM voor een reclamefilm te maken waarin het leven van mensen van alle continenten te zien zou zijn als van één grote familie. ‘Het verste “familielid” kon nooit verder verwijderd zijn dan twee dagen vliegen!' Voor Haanstra was de Global Village al een vanzelfsprekendheid.

In de grotendeels verzuilde Nederlandse samenleving was hij de ongelovige die zich nooit tegen het geloof keerde. In Alleman maakt hij de bijzondere atmosfeer voelbaar van de zondagochtend waarin de kerk nog in het middelpunt stond. Maar verder dan de kerkdeur gaat hij met zijn camera niet: daar begint de eigen wereld van anderen. Bert Haanstra hield zich aan de soevereiniteit in eigen kring. In dezelfde film wordt het nut van de verzuiling onderschreven. Haanstra en Carmiggelt zijn van mening dat eenheid in verscheidenheid de basis is van de Nederlandse vrijheid. Het land heeft 'het meest verdeelde volk ter wereld', maar 'alles gaat hier goed, als we maar ons eigen bijzondere onderwijs hebben, onze eigen omroepzuil en als het even kan onze eigen voordeur.' Twaalf miljoen individualisten, ‘maar erg verdraagzaam.' In die verzuilde samenleving was hij een neutrale partij die door iedereen gewaardeerd werd. Hij toonde in zijn films het gemeenschappelijke en werd er op een gegeven moment zelf de verpersoonlijking van, een soort Mijnheer Nederland. Zijn opvattingen pasten helemaal in de naoorlogse jaren van wederopbouw en beginnende welvaart, eerst van het 'samen de schouders eronder' en vervolgens van een breed levend vooruitgangsoptimisme. Zijn films wekten een wij-gevoel op omdat velen zijn vertrouwen deelden, of graag wilden delen.

Haanstra's beeld van Nederland speelde ook internationaal een rol. Terwijl hij op de grote festivals als gewaardeerd filmkunstenaar allerlei prijzen in de wacht sleepte, kregen zijn films over Nederland langs andere weg een meer propagandistische functie. Meer dan twee decennia lang stonden zijn documentaires bijna onafgebroken bovenaan de lijst van via onze ambassades verspreide en aangevraagde films. Ook een bezoekend staatshoofd maakte goede kans er eentje voorgeschoteld te krijgen. Zo waren ze medebepalend voor het beeld van Nederland dat de overheid in het buitenland presenteerde. Alleen de speelfilm Fanfare sloeg over de grenzen niet aan, met één opvallende uitzondering. In communistisch Oost-Europa viel de dorpsgeschiedenis wel degelijk in de smaak en een vertoning in het Kremlin werd zelfs een doorslaand succes. Wanneer er, zoals in Haanstra's plattelandsidylle, geen groter probleem bestond dan ruzie in het muziekkorps, moest de ideale samenleving wel nabij zijn.

Hans Schoots, Maand van de Geschiedeniskrant 2011

Foto: scène uit Bert Haanstra's film Nederland (1983)

^