Boekomslag Cinema militans
Over de betekenis van de schrijver-essayist Menno ter Braak voor de Nederlandse
cultuur zijn de meningen verdeeld. Dat bleek weer eens in de Amsterdamse Nieuwe
Kerk. waar alweer even terug het eerste deel van Léon Hanssens biografie
van Ter Braak werd gepresenteerd. Verschillende sprekers roerden de kwestie
aan. De biograaf zelf noemde zijn hoofdpersoon de belangrijkste denker 'uit
de belangrijkste periode van de Nederlandse twintigste-eeuwse geschiedenis',
waarmee hij doelde op het interbellum. Frits Bolkestein, die zich voor de
gelegenheid weer eens mengde onder Nederlandse intellectuelen, stelde hier
tegenover dat Ter Braak met slechts twee dingen blijvende indruk heeft gemaakt:
zijn deelname aan het Comité van Waakzaamheid tegen het nationaal-socialisme
en zijn zelfmoord in mei 1940. Het blijft allemaal speculatief, want een omvattend
onderzoek naar Ter Braaks invloed is nooit gedaan. Wel is het nuttig alvast
een uitspraak in gedachten te houden van zijn trouwe criticaster, wijlen Willem
Frederik Hermans. Die zei over Ter Braak en zijn vriend E. du Perron: 'Ze
hebben het wel goed bedoeld, maar als ze een hoge berg hadden aangewezen op
de kaart, dachten ze hem ook werkelijk te hebben beklommen.'
Toch heeft Ter Braak nóg een activiteit ontplooid waarvan de invloed
wel vaststaat. Hij was de theoreticus en tevens de activistische secretaris
van de Nederlandsche Filmliga, die ondermeer de filmcriticus L.J. Jordaan,
de letterkundige Henrik Scholte en aankomend filmer Joris Ivens onder zijn
bestuursleden telde. Onder afwijzing van de bioscoop als 'natuurlijke vijand'
wilde de Liga filmkunst vertonen die in de publiekstheaters niet te zien was.
De kortstondige bloeitijd van de organisatie lag tussen 1927 en 1930, toen
duizenden haar filmvoorstellingen overal in het land bezochten. Via de Filmliga
ging Ter Braak de confrontatie met zijn eigen tijd nu eens in de praktijk
aan. De confrontatie met de moderniteit dus, die hij als 'Amerikanistisch'
afwees. Weer drie jaar later viel de Liga uiteen en distancieerden de voormannen
zich ieder op hun eigen wijze van de met veel verve uitgedragen beginselen.
Jordaan, de belangrijkste Nederlandse filmcriticus uit de eerste helft van
de twintigste eeuw, legde toen uit dat het onmogelijk was over filmkunst te
praten zonder de publieksfilm als een essentieel bestanddeel daarvan te beschouwen.
De Ter-Braakvorsers die ons land sinds 1940 rijk is, hebben een grote vergissing
gemaakt toen zij zijn filmbelangstelling afdeden als een lastige abberatie,
een incident dat maar het beste kon worden genegeerd. Léon Hanssen
is zowat de eerste van buiten de filmwereld die serieuze aandacht heeft voor
het onderwerp, ook al neemt hij hierbij te gemakkelijk een aantal uitgangspunten
van Ter Braak zelf over.
Toen de Nederlandse intelligentsia halverwege de jaren twintig de film ontdekte,
bestond het medium al zo'n dertig jaar. In Nederland waren ongeveer 250 bioscopen
met 28 miljoen bezoekers op jaarbasis. De cinema was uitgegroeid tot een prominent
onderdeel van de twintigste-eeuwse cultuur, met eigenschappen die helemaal
bij de tijd pasten. Artistieke kwaliteit ging er samen met de toepassing van
moderne technologie, industriële of in ieder geval collectieve productieomstandigheden,
aanzienlijke investeringen en een massale, ook toen al vaak wereldwijde distributie.
Al deze typische kenmerken van het filmmedium stonden Ter Braak tegen. In
zijn boek Cinema militans en zijn artikelen voor ondermeer het blad
Filmliga verwierp hij vrijwel de gehele filmproductie sinds 1895, om
daar een ideale cinema tegenover te stellen waaraan al die hem onwelgevallige
kenmerken zouden ontbreken. Een film moest een individuele creatie zijn, een
autonoom kunstwerk, niet afhankelijk van geld, gemaakt voor de individuele
genieter. Wat voor het grote publiek werd vervaardigd en erdoor werd gewaardeerd
verafschuwde hij: 'de massa - qua talis - is immers onkunstzinnig'. Anders
gezegd: 'Als de essentiële en steeds blijvende tegenstelling, zie ik
twee polen: de produceerende mensch, die nooit tot de bron der cultuurverschijnselen
zal doordringen, de mediteerende mensch, die nooit in productie zal
kunnen opgaan en daarom door de massa als onpractisch wordt uitgestoten'.
De weinige films die de toets van zijn kritiek konden doorstaan waren voornamelijk
avant-gardistische werkstukken, die in een aantal gevallen door beeldend kunstenaars
waren gemaakt. Ter Braak was niet bereid deze experimentele richting te zien
als een onderdeel van een bredere filmcultuur. Het bestaande - 'de bioscoop'
- moest verdwijnen en vervangen worden door streng geselecteerde filmkunstwerken.
De door hem geuite wens dat Abraham Tuschinski's bioscooppaleis aan de Amsterdamse
Reguliersbreestraat tot de grond toe zou afbranden was meer dan een grapje.
Ter Braak stond dus niet open voor de gedachte dat de film een medium was
met een nieuw karakter, met een heel andere maatschappelijke plaats dan die
van de traditionele kunsten, zoals die sinds de romantiek op autonome wijze
werden beoefend. Wat meer is, met zijn klaarblijkelijke intellectuele overwicht,
wist hij tijdgenoten te overstemmen die wel oog hadden voor de artistieke
waarde van de film als massacultuur. Zij zagen in de film een nieuwe verbintenis
tussen kunst en publiek, een verbintenis die niet tot stand kwam in de intieme
projectiezaaltjes van de Filmliga, maar die in de bioscoop allang tot stand
gekomen wás. Immers, de 'massa' is niet 'qua talis' onkunstzinnig.
In de middeleeuwen bouwde zij kathedralen. Shakespeares stukken werden in
zijn tijd bewonderd door mensen uit alle lagen van de bevolking. De opera
was in Italië lange tijd volksvermaak.
In De Rolprent. Weekblad voor de moderne film (later Film geheten),
een vergeten tijdschrift met een aanzienlijke verspreiding dat bestond tussen
1925 en 1928, werden dergelijke gedachten ontvouwd, ondermeer door de later
hooggewaardeerde filmmaker Max de Haas. Hij typeerde de film als een hoogtepunt
in een 'tijdperk van nieuwe schoonheid', maakte gewag van een nieuw samengaan
van artistieke kwaliteit en amusement en sprak in lyrische bewoordingen over
de betrokkenheid van het grote publiek bij de film. Ter Braak heeft het in
zijn vele geschriften nooit de moeite waard gevonden een woord te wijden aan
de ideeën die in De Rolprent naar voren werden gebracht, ook niet
wanneer in het blad vooraanstaande theoretici uit het buitenland schreven,
zoals de Duitser Willy Haas. Een maandenlang verblijf in Berlijn kon Ter Braak
er evenmin toe brengen zijn ideeën met die van andere filmtheoretici
te vergelijken.
Ter verdediging van Ter Braak kan worden aangevoerd dat hij ondanks zulke
eenzijdigheden heeft bijgedragen aan het debat over de betekenis van de cinema.
En de Filmliga heeft avant-gardefilms vertoond, die anders niet in Nederland
te zien waren geweest. Niettemin heeft Ter Braak met een paar jaar filmbemoeienis
ook veel kwaad gedaan. Zijn opvattingen gaven gewicht aan de breder heersende
Nederlandse scepsis ten aanzien van het filmmedium, een calvinistische argwaan
tegenover amusement en frivoliteit, een vrees voor zedenbederf die gedeeld
werd door veel autoriteiten, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en intellectuelen.
Diverse vooraanstaande filmcritici van landelijke dagbladen beoordeelden nog
ver na de Tweede Wereldoorlog elke film aan de hand van Ter Braaks zuinige
criteria voor de ware filmkunst: 'ritme en beweging'. Het Critisch Filmforum,
dat tot in de jaren zestig het belangrijkste naoorlogse filmblad van ons land
was, liet zich helemaal leiden door principes die van Ter Braak waren overgenomen.
Ter Braaks invloed droeg er naast allerlei andere omstandigheden toe bij dat
er in Nederland tussen 1923 en eind jaren vijftig weinig speelfilms werden
vervaardigd. Geld was er bijna niet voor en wie als filmmaker serieus wenste
te worden genomen, waagde zich er niet aan. Dan kon je beter een documentaire
of iets experimenteels maken. Alleen in de tweede helft van de jaren dertig was er een opleving, maar dat
was vooral het werk van Duitse immigranten. Ter Braaks
ideeën werden hartelijk verwelkomd in domineesland.
© Hans Schoots. Verschenen in NRC Handelsblad.