Maarten Spanjer, Hans van Tongeren en Toon Agterberg (v.l.n.r.) in Spetters

JEUGD ZONDER ILLUSIES
Over Spetters

In een van de grijsgroene schoolschriften waarin Gerard Soeteman zijn scenario's placht te schrijven, noteerde hij al in een vroeg stadium over Spetters: 'LOKATIE: Een groot gedeelte van de film speelt zich af in een dorpje dat een combinatie is van Zevenhuizen, Nieuwerkerk a/d IJssel, Hengelo (Gelderland). Zevenhuizen heeft 't vlakke, de weiden, de vaarten, 't uitzicht op Rotterdam in de verte. Nieuwerkerk heeft 't stationnetje, de nieuwbouwwijk die uit de drassige grond wordt gestampt. Hengelo heeft 't gezellige, de bossen, 't grote huis in 't bos waar de crosser woont.'

Uiteindelijk werd Maassluis de voornaamste opnamelocatie voor Spetters, al wordt de plaatsnaam in de film niet genoemd. Staande op de Markt van het plaatsje aan de Nieuwe Waterweg legde Verhoeven in 2002 aan het televisieprogramma Andere Tijden uit dat je hier steeds een achtergrond van huisjes had 'die zeiden: klein dorpje'. Naast hem bromde Soeteman: 'Benauwde gemeenschap.' Maar Rotterdam was dichtbij en daar gingen de jongeren van de film naartoe om zich in het grootsteedse leven te storten. Niettemin: 'Uiteindelijk hoorden ze hier thuis', verklaarde Verhoeven vanaf de Markt.

De anti-helden van Spetters - Rien, Fientje, Eef, Hans en Maja - pendelen tussen stad en platteland en hun biotoop strekt zich uit van het tuindersdorp Maasland, waar tractoren op de smalle dijken tussen de kassen het beeld bepalen, via het oude stadje Maassluis, waar reuzentankers passeren op de Nieuwe Waterweg, tot in het nieuwgebouwde centrum van Rotterdam en de grote autowegen van het Rijnmondgebied, met de olieraffinaderijen op de achtergrond.

Regisseur Paul Verhoeven en scenarist Gerard Soeteman kenden Rotterdam allebei uit eigen ervaring als stad aan de horizon. De een had in Slikkerveer gewoond, de ander woonde in Nieuwerkerk aan de IJssel. Dat zij Rotterdam een grote rol gaven in Spetters was een gelukkig besluit, want het was een stad die stond voor veel meer. Doordat het centrum er in de Tweede Wereldoorlog was platgebombardeerd, was er ruimte ontstaan voor toepassing van de nieuwste stedenbouwkundige inzichten. Een studie over herrezen Rotterdam: 'In de jaren vijftig en zestig was de wederopbouw inderdaad de spiegel van de opbouw van een nieuwe maatschappij, de welvaartsstaat. In deze heroïsche fase, naarmate de jaren vijftig verstreken gekenmerkt door een groeiend optimisme, kreeg het Basisplan [voor de herbouw van Rotterdam] het karakter van een manifest van de vernieuwing.' Kortom: 'Rotterdam, voor de oorlog een povere arbeidersstad, werd symbool van een vernieuwd Nederland.' De Lijnbaan vormde er de kern van. Maar van de haast utopische voorstellingen die in de wederopbouwtijd over dit nieuwe stadshart bestonden was in Spetters niets meer over. De Lijnbaan is de achtergrond geworden voor geweldpleging en roof en de in aanbouw zijnde metro de plaats voor een verkrachting. In Spetters vervliegen de dromen uit de wederopbouwtijd te midden van het beton.

Wat dit betreft paste de film uitstekend in zijn tijd. In tegenstelling tot vroeger werd de modernisering in de jaren zeventig door velen als een bedreiging ervaren, waartegen verzet nodig was. De cityvorming waarin steeds minder plaats was voor stadsbewoners, stuitte op toenemende weerstand, en tegen de rationele herstructurering van het platteland, die in de jaren vijftig als ideaal had gegolden, werd inmiddels ook heel anders aangekeken. In Spetters bestaat geen vooruitgang, of het moest die van Fientje zijn die, om met Verhoeven te spreken, 'haar rijdende patatkraam inruilt voor een vaste'. Rien gaat dood omdat geen motortechniek is opgewassen tegen een toevallige sinaasappelschil, en wie zoals Eef de homoseksuele zoon is van een gereformeerde vader, schiet er niks mee op het platteland te verruilen voor de stad: het is daar wel anders maar niet beter. Geen wonder dat Eef aan het slot besluit te blijven waar hij is, met de toelichting: 'Ik win nog weleens van hem.' Terwijl in Fanfare, Bert Haanstra's dorpsgeschiedenis uit de jaren vijftig, het onveranderlijke wordt gekoesterd in de wetenschap dat het intussen allemaal hoopgevend voorwaarts gaat in het land, is in Spetters alles in beweging zonder ergens toe te leiden.

Niet alleen de werelden waarin Fanfare en Spetters zich afspelen verschillen, hetzelfde geldt voor het soort personages dat erin optreedt. De buitenlui uit Lagerwiede zijn eendimensionaal, ze zijn zoals ze zijn en zijn tevreden met wat ze hebben. Dat hoort bij het genre van de komedie, waarin eenvoudige karakters meestal volstaan, maar zoals in hoofdstuk 1 [van het boek Van Fanfare tot Spetters] blijkt kan de pretentieloze lol zelf ook als een karakteristiek van de wederopbouwtijd worden beschouwd. Daar tegenover staan de hoofdpersonen van Spetters. Zij zijn individuen vol onzekerheden en verwachtingen die juist geen genoegen nemen met het leven zoals het is.

Geen wonder dat Spetters in vergelijking met Fanfare ook in zijn filmstijl danig verschilt. De eerste is een zwart-witfilm die visueel sterk leunt op beeldgrapjes en montage, zoals de koeien die ogenschijnlijk door het gras glijden en de snaterende eenden die na ruziënde mensen worden gemonteerd. Daar tegenover staat de kleurenfilm Spetters in wat je dynamisch, uitvergroot realisme kunt noemen. De montage staat hier niet op de voorgrond: camerawerk, montage, dialogen, acteerprestaties en muziek vertellen samen een filmverhaal dat aan traditionele continuïteitseisen voldoet. Het is met andere woorden een narratieve film volgens de stilistische conventies van de Hollywood-cinema. In sommige opzichten doet Spetters denken aan Hollywoods film noir: het vereist enig cynisme om het slot een happy end te noemen en alles draait om een fatale vrouw - subliem gespeeld door Renée Soutendijk - met veel onheil om zich heen. Het dynamische dat deze en andere Verhoeven-films kenmerkt, wordt pas in tweede instantie veroorzaakt door de montage. Op de eerste plaats komen de snelle bewegingen en de spanningen bínnen het beeld, de langsrazende motoren, een om de bocht zwiepende Amerikaanse slee of een motor die vlak langs een paar kerkgangers scheurt. Daarbij kiest de cameraman een standpunt dat de effecten versterkt van wat zich binnen het beeld afspeelt.

Net als Spetters waren de meeste Nederlandse publiekstrekkers van de jaren zeventig verhalende speelfilms naar klassiek model. Zelfs Haanstra's rustig-Hollandse Dokter Pulder zaait papavers uit 1975 staat wat stijl betreft ondanks alle verschillen dichter bij Spetters dan bij Fanfare. De sterk op montage steunende benadering die ooit 'beginsel' heette, werd in speelfilms nauwelijks nog toegepast.

Spetters week door zijn inhoud af van wat in die tijd gangbaar was. Zo'n emblematisch beeld als dat van motorrijders op de autoweg, met de torens van Shell-Pernis op de achtergrond, was in een Nederlandse speelfilm niet eerder te zien geweest. Uit de films van eigen bodem was niet op te maken dat de Rijnmond tot de grootste industriegebieden van Europa behoorde en zelfs Amsterdam toen nog een belangrijke industriestad was. Andere gegevenheden uit het leven van alledag kwamen er evenmin in voor. Het ging niet over de dagelijkse besognes van de miljoenen Nederlanders die in de slaapsteden woonden en dankzij de toenemende mobiliteit dagelijks in de files op de steeds bredere wegen stonden. Blue movie was een uitzondering geweest met zijn verwijzing naar het moderne bestaan in een Bijlmerflat. In 1974 was de dorpskomedie Help, de dokter verzuipt! onder regie van Nikolai van der Heyde nog een succes volgens het Fanfare-model van de pretentieloze humor. Speelden films in de stad, dan waren ze vaak gesitueerd in ouderwets aandoende milieus met een zweem van volkse romantiek eromheen, zoals Wat zien ik?, De inbreker of Rooie Sien. Historische settings werden gebruikt in ondermeer Mira, Keetje Tippel en opnieuw Rooie Sien. Zelfs wanneer het om seks ging - die gemeenschappelijke passie van filmmakers en publiek tijdens de seksgolf van eerste helft jaren zeventig - speelde het verhaal zich af in Vlaanderen aan het begin van de twintigste eeuw (Mira), was het een klucht op een maffe boerderij (Daniël) of ging het over een stel grachtengordel-bohémiens (Frank en Eva). Ook de miljoenen bezoekers van Turks fruit zagen, ondanks de inkijkjes bij een familie die in wasmachines doet, hoofdzakelijk een verhaal over het wilde kunstenaarsleven.

Ging in de jaren zestig het merendeel van de Nederlandse speelfilms van de jonge garde nog over de eigen wereld van de makers, in de jaren zeventig kwam daar een ander element bij: er werd blijkbaar vanuit gegaan dat toeschouwers zich het liefst vermaakten met onderwerpen die ver van hun dagelijks leven verwijderd waren. Impliciet was het uitgangspunt dat een succesfilm een mogelijkheid tot escapisme moest geven. Het realisme dat altijd als kenmerkend wordt beschouwd voor de Nederlandse culturele traditie, was in de Nederlandse speelfim van de jaren zestig en zeventig bepaald niet prominent aanwezig. Er was op dit punt een opvallende tegenstelling met de Hollywood-film, waarin werd en wordt geprobeerd in te haken op het dagelijkse bestaan van de toeschouwers: verhuisde een aanzienlijk deel van de bevolking in de naoorlogse jaren naar de suburbs, dan was dat in Hollywood reden meer films te maken die zich in de suburbs afspeelden. De films onder regie van Douglas Sirk zijn daar mooie voorbeelden van. In Nederland bestond er eerder een ander soort continuïteit sinds Fanfare en nog vroeger: die van het ontwijken van de harde realiteit. Natuurlijk vond een aantal Nederlandse speelfilms wel op een ander niveau aansluiting bij het grote publiek: thema's als seksualiteit, liefde of de dood van een geliefde kunnen een universele betekenis hebben. Maar net als in de vaderlandse literatuur ontbrak in de film veelal het straatrumoer.

Nouchka van Brakel was met haar positief gestemde vrouwenemancipatiefilms een van de weinigen die probeerde zich bezig te houden met het leven van haar toeschouwers. Het mag ironisch heten dat zij op dit punt gezelschap kreeg van Paul Verhoeven en de zijnen, die voor Spetters het weinig hoop gevende rauwe contemporaine leven van werkende jongeren tot onderwerp namen. Spetters was primair gericht op hetzelfde soort mensen dat ook in de film te zien was. Hoewel hun strekking bijna tegengesteld was, waren het allebei 'doelgroepenfilms'.

Verhoeven en Soeteman introduceerden met de jeugdcultuur een voor Nederlandse begrippen nieuw filmthema. In de Verenigde Staten was al in 1953 een film over jongens met motoren gemaakt - The Wild One met Marlon Brando - in de decennia daarna gevolgd door talrijke films over jongeren, waaronder Rebel without a Cause (1955), The Blackboard Jungle (1955), Rock Around the Clock (1956), West Side Story (1961), Easy Rider (1969), The Last Picture Show (1971), American Graffiti (1973) en The Wanderers (1979). In een aantal daarvan spelen motoren en auto's een hoofdrol. Hoewel er in Nederland sinds de jaren vijftig een aanverwante jeugdcultuur bestond, waarin deze Amerikaanse films bovendien een belangrijke rol speelden, hadden vaderlandse speelfilmmakers er nooit een onderwerp in gezien.

De werkende jongeren van Spetters hebben iets tijdloos. In 1955 beschreef Jan Vrijman hoe 'nozems' dachten, ofwel de onaangepaste Dijkers van de Amsterdamse Nieuwendijk en Haarlemmerdijk: 'Al die fraaie woorden en mooie ideeën zijn niets dan oplichterij. Daarom vinden de nozems hun eigen levensvervulling, hun eigen sensatie, hun eigen avontuur. Een motor, dat is wat. Honderdtwintig kilometer per uur rijden, de wind op je kop voelen, je leven hangt af van je stuur. [...] De rest is verveling, maar geen leven. Werken, dat is ook verveling. Maar je moet toch leven, je gezin in stand houden, je kinderen opvoeden, je brood verdienen. Vele nozems weigeren dat. De nozems wijzen het compromis met het leven van de hand. Ze werken precies zoveel als nodig is om zoveel geld te verdienen als ze nodig vinden. Het zijn bijna allemaal ongeschoolde arbeiders.' Honderd procent leven, dat willen ze. En dan komt op het einde de nozem alsnog 'goed terecht', constateert Vrijman: hij trouwt, neemt een baan en krijgt kinderen. 'Of hij gelukkig is, dat is een andere vraag.' Zulke nozems kwamen in het hele land voor en heetten ook wel 'vetkuiven'. Een wetenschapper zei het later deftiger: 'Met zijn nadruk op informele solidaire relaties, territoriumgebondenheid en masculiene lichamelijkheid, bevat de nozemstijl elementen van een traditionele arbeiderscultuur.' Nozems weten dat het afgelopen zal zijn met hun vrijheid wanneer ze ouder worden en tot het zover is willen ze nergens wat mee te maken hebben. Het gaat ze 'niet om een intellectueel gearticuleerd protest, maar veeleer om een tegendraadse houding die nieuwe vormen van lichamelijkheid in de openbaarheid brengt. Deze houding is er een van insubordinatie en onmacht tegelijk. [...] De band met de ouders is wat los, maar over het algemeen niet slecht. Deze jongens zijn veel van huis en leven een relatief ongebonden vrijetijdsleven.'

De protagonisten van Spetters lijken vijfentwintig jaar later nog altijd veel op de jongeren die hier beschreven worden. Ook hun ideaal is wild en vrij zijn, hard rijden op een motor of er op zijn minst aan sleutelen. Ze gaan naar de discotheek en eentje probeert er even de 'Nederlandse John Travolta' te zijn, maar ze zouden ook fans kunnen wezen van de oerend hard rijdende rockband Normaal. Hun devies lijkt te zijn: aan de wereld om je heen kun je niets veranderen, je kunt hooguit proberen eraan te ontsnappen. Die ontsnapping hopen ze te bereiken door motorcrosskampioen te worden, maar uiteindelijk worden ze gedwongen zich neer te leggen bij een werkelijkheid die sterker is dan zij. Ook zij sluiten - voorzover ze het overleefd hebben - op het laatst hun compromis met het leven.

In 1980 bleek de boodschap van Vrijman uit 1955 nog steeds van toepassing: 'Jullie kunnen de nozems niet grijpen, omdat jullie de nozems niet begrijpen. Omdat jullie niets begrijpen van die nieuwe na-oorlogse nozemtijd.' Terwijl de opstand van de Pleiners, de artistiekelingen en hun opvolgers in de jaren zestig ideologische invloed op de hele samenleving uitoefende, bleef er een cultuur van de arbeiders- en middenstandsjeugd bestaan zonder woordvoerders en theorieën en zonder verbinding met de elitecultuur. De afstand tussen rocker Bill Haley, die Nederland in 1956 op stelten zette met de film Rock Around the Clock, en discoheld John Travolta in 1980, was zo groot niet.

Op deze jeugdcultuur werd neergekeken. Spetters riep al afkeer op in de scenariofase. Het bestuur van het Productiefonds voor Nederlandse Films was in eerste instantie niet bereid er financiële steun aan te geven. Voorzitter Anton Koolhaas bleek er ter vergadering 'zeer negatief tegenover te staan' en ook de andere bestuursleden hadden 'grote bezwaren'. Volgens de aanwezigen was 'alles bedolven onder commerciële bedoelingen', 'een vervalsing' en 'nodeloos gedoe'. Het was kortgezegd een 'erg onsympathiek geheel'. Sommigen zagen toch wel hoop: secretaris J.Th. van Taalingen merkte op dat de eerdere films van Verhoeven alle een behoorlijke kwaliteit hadden gehad en 'aan deze films heeft de Nederlandse film veel te danken.' Het bestuur sloot ook niet uit dat Spetters een commercieel succes kon worden zoals Grease of Saturday Night Fever, waarop het lid J. Wiegel verklaarde dat deze films juist 'een argument tegen het meewerken van Fondszijde' waren. Besloten werd de zaak aan te houden en de makers te vragen 'of ze in de mentaliteit van de film nog enige veranderingen kunnen aanbrengen.' Een 'erg geëmotioneerd en onaangenaam gesprek' met Verhoeven, Soeteman en producent Joop van den Ende volgde, een herzien scenario werd ingeleverd en tenslotte werden de makers in de bestuursvergadering uitgenodigd voor een toelichting op hun nieuwe scenarioversie. Daar verklaarde Verhoeven dat hij 'een sympathieke film' wilde maken en dat hij 'houdt van de verschillende personen' die in Spetters voorkomen, 'ook al is er wel eens wat minder aardigs aan ze.' Met één stem tegen (A.G. van Deelen) besloot het Fonds het project de 'benefit of the doubt' te geven en 600.000 gulden te verstrekken.

De fondsbestuurders vonden achteraf dat de regisseur hen in de maling had genomen. In zijn uiteenzetting had hij een minder confronterend beeld van de film gegeven dan op grond van het resultaat had gemoeten. Verhoeven en Soeteman gaven dit grif toe. Goedbeschouwd had er vooral een onvermijdelijke miscommunicatie plaats gevonden: voor de beoordelaars van het fonds was het moeilijk voor te stellen dat zo'n ruw, cultureel onwetend stelletje als de personages in Spetters toch sympathiek gevonden kon worden en dat dit ongepolijste verhaal ontroering teweeg zou kunnen brengen.

Paul Verhoeven en Gerard Soeteman waren de aangewezen figuren om zich wél met zo'n milieu in te laten en het serieus te nemen. Hun kijk op het leven en hun voorliefde voor sterke effecten sloten aan bij het onderwerp en bij het publiek waarop voornamelijk werd gemikt. Al streken zij op hun beurt het jongerenpubliek tegen de haren door aankomend motorkampioen Rien halverwege de film een ongeluk te laten krijgen en tenslotte zelfmoord te laten plegen. Ook dit publiek gunden ze weinig illusies.

Spetters was een pregnante uitdrukking van hun duistere levensvisie, maar ook van de romantische achterkant daarvan: de gedachte dat op de spreekwoordelijke mestvaalt de mooiste bloemen bloeien. Hun films zeggen dat de ware schoonheid van het leven pas kan worden gevonden door degene die de harde feiten onder ogen wil zien. Dat was als zo in Turks fruit, waarin Olga haast ongemerkt haar laatste adem uitblaast en Erik na haar dood haar pruik bij de vuilnisbak zet, waarna we de rode krulletjes zien verdwijnen tussen de kaken van de vuilniswagen. Juist door hun ogenschijnlijke nonchalance zijn dit aangrijpende scènes over verdriet en dood. In Soldaat van Oranje is er het moment waarop Erik, inmiddels bij het verzet, zwaait naar een studievriend die in SS-uniform voorbij marcheert om naar het Oostfront te vertrekken. Een intiem, menselijk gebaar dat boven discussies over 'goed' en 'fout' uitgaat. Aan het einde van Spetters kiest Fientje, het meisje van de rijdende friettent, voor een beter leven door in zee te gaan met een slungelige jongen die eigenaar zal worden van een in puin geslagen café. Het leven van de vorige eigenaar is zojuist door het noodlot verwoest: 'Breken we dat uit, maken we een snackbar van, kunnen we ook patat verkopen.' Het is cynisch en voor wie er voor open staat tegelijk een bijzonder ontroerend ogenblik, door Fientjes drang om een beetje geluk, hoe weinig ook, uit het leven te persen.

Na de première van Spetters volgden de kritiek van de Nederlandse Anti-Spetters Actie en de negatieve besprekingen in de kranten. Ze hadden een gemeenschappelijke ondertoon die in het pamflet van de NASA mooi tot uitdrukking werd gebracht: 'De maker van de film paul verhoeven zegt dat zijn film realiteit is. Naar onze mening echter een in alle opzichten negatieve realiteit.' Met andere woorden: wanneer deze wereld met zijn ruwe zeden en zijn grove taalgebruik werkelijk bestaat, dan is hij ongewenst.

Spetters meed niet langer de confrontatie met de alledaagse realiteit van gewone Nederlanders, of die nu aangenaam was of niet. Vooral op de langere termijn was de invloed op de Nederlandse film aanzienlijk. Er kwam een type films dat nadrukkelijk was geïnspireerd op de voorganger uit 1980. All Stars, geregisseerd door Jean van de Velde (1997) en Wilde mossels van Erik de Bruyn (2000) komen daar duidelijk voor uit en ook films als Costa! (Johan Nijenhuis, 2001) en Van God los (Pieter Kuijpers, 2003) zijn door hun thematiek en hun benadering 'van onderop' schatplichtig aan Spetters.
Toen Spetters op 28 februari 1980 in première ging, waren Nederland en de Nederlandse film net de jaren tachtig binnen gegaan. Zonder de grootse verwachtingen van weleer, maar met een onverminderde dadendrang. In de eindbeelden van Spetters zien we hoe de auto met de frietkraam erachter een steeds kleiner stipje wordt in de wegenwirwar onderaan de Brienenoordbrug - een mooie metafoor voor de Nederlandse samenleving. Achter het stuur zit Fientjes broer, op weg naar een ongewisse toekomst.


© Hans Schoots. Bewerkte versie van het laatste hoofdstuk uit het boek Van Fanfare tot Spetters.

^