FILMKOORTS IN LIMBURG
Thunnis van Oort over cinema en het moderne leven

Tijdens het congres Cinema in Context, dat in 2006 werd gehouden aan de Universiteit van Amsterdam, constateerde de Australische filmhistoricus Richard Maltby dat filmonderzoek tot op heden grotendeels irrelevant is gebleven voor de algemenere geschiedschrijving van de twintigste eeuw. Hoewel er tegenwoordig wereldwijd nogal wat mensen actief zijn in filmwetenschap en filmgeschiedenis, dringen inderdaad weinig resultaten hiervan door tot andere disciplines. Het voert te ver op deze plaats uit te wijden over de verklaringen hiervoor, maar tegen deze achtergrond is het mooi over een filmonderzoek te kunnen berichten waarvan het bredere belang duidelijk is.

De titel van het proefschrift Film en het moderne leven in Limburg waarop Thunnis van Oort in Utrecht promoveerde, geeft de ambitie van de auteur al weer. Het boek is bovendien uitgegeven in de reeks Maaslandse Monografieën, waarin alle mogelijke aspecten van de Limburgse geschiedenis worden belicht, van de landstreek in de middeleeuwen tot de grondpolitiek in de twintigste eeuw, en ook dit geeft aan dat het de bedoeling is het onderzoek in een brede context te zien.

Thunnis van Oort richt zich op de jaren 1909-1929, in grote lijnen de periode waarin de cinema zich een vaste plaats veroverde in het Limburgse maatschappelijke leven en uitgroeide tot een niet meer weg te denken fenomeen. Dit alles ging gepaard met de nodige schermutselingen. Lokale politici en priesters bogen zich over 'het bioscoopgevaar', wat net zoiets was als 'het dansvraagstuk', maar dan veel groter en bedreigender. Inzet was wat tegenwoordig de ‘hearts and minds' van de Limburgse bevolking zou heten.

In de toen nog vrijwel volledig katholieke provincie doken aan het begin van de twintigste eeuw zakenlieden op die zich meester maakten van het nieuwe medium film en zomaar zonder God of gebod filmpjes aan het volk begonnen te vertonen. Ze hadden er een overweldigend succes mee. Op basis van gedegen bronnenonderzoek laat Van Oort zien hoe het krachtenveld tussen onafhankelijke bioscoopeigenaren en wereldse en religieuze autoriteiten zich ontwikkelde. De stuwkracht van de commercie stond tegenover een streven naar disciplinering en regulering door de burgerlijke elites, schrijft Van Oort, of ook: men wilde de massacultuur onder controle brengen. Er kwamen eigen katholieke bioscopen en filmzalen met een programmering waarin niet teveel werd toegegeven aan het verlangen van de toeschouwers naar erotiek, geweld en sensatie. Maar het publiek liet zich niet dirigeren en bleef naar de onafhankelijke cinema's gaan. Rond 1923 moest de nederlaag onder ogen worden gezien en werd een nieuwe weg ingeslagen: de houding tegenover de cinema werd afwijzender en de vertoningen in openbare bioscopen werden via gemeentelijke en regionale overheden in Limburg en Brabant onderworpen aan katholieke filmkeuring. Hoe ver deze controle ging verschilde aanzienlijk naar de plaatselijke omstandigheden, maar tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw bleef er in het katholieke zuiden een spanningsveld bestaan tussen wat de bioscoopeigenaren wilden vertonen en wat de kerk wilde toelaten. De kerk raakte steeds meer in het defensief en Van Oorts onderzoek kan dan ook worden beschouwd als een bevestiging van een eerdere stelling van filmhistoricus Karel Dibbets, die de cinema heeft omschreven als een neutrale openbare ruimte in een verzuild Nederland.

Welke rol de film speelde in de modernisering van Limburg wordt in Van Oorts boek ook inhoudelijk mooi aanschouwelijk gemaakt: in de bioscopen kregen de toeschouwers via films uit en over tal van landen een voorheen ongekend uitzicht op de rest van de wereld. Zo speelden zij al vroeg een prominente rol in de Limburgse mentaliteitsverandering die zou uitlopen op vergaande deconfessionalisering.

Thunnis van Oort. Film en het moderne leven in Limburg. Het bioscoopwezen tussen commercie en katholieke cultuurpolitiek (1909-1929) . Hilversum 2008.


Hans Schoots. Verschenen in Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 2008/4.

^