Hans Schoots - de Filmkrant - Niet alles werd anders na de aanslagen in New York en Washington van 11 september
2001. In de daaropvolgende weken schreven de Nederlandse recensenten verder
over film zoals ze het voorheen ook hadden gedaan. Als er één
heeft gezegd dat films voortaan een andere inhoud moesten krijgen, is het
veel. Toen Frans Afman (foto rechts), de bestuursvoorzitter van het Nederlands Filmfestival
in Utrecht, acht dagen na de wereldhistorische gebeurtenissen het festival
opende met verwijzing naar 'de strijd voor het behoud van vrijheid en democratie'
die Amerika voerde, wekten zijn emoties eigenlijk vooral bevreemding bij de
aanwezigen.
Voor de ouderen onder ons was het een hele ervaring te merken dat tijdens
het festival verder niemand op de proppen kwam met een Resolutie, een Handtekeningenlijst
of een Aksie voor of tegen de toestand in de wereld. Vroeger was
het wel anders toegegaan!
Dat begon met het festival van Cannes, dat in 1968 voortijdig werd beeïndigd
ter ondersteuning van de revolutie die in mei van dat jaar in Parijs was uitgeroepen.
Er werd wel de vreemde indruk door achtergelaten dat het niet vertonen
van films de toekomst had. In de jaren tachtig had je ooit een zwaar politiek
filmmakerscongres op Madeira, waar de regisseurs Wim Verstappen en Joris Ivens
er met zijn tweeën in slaagden een resolutie tegen de plaatsing van kruisraketten
in West-Europa te verijdelen.
Verstappen was overtuigd Amerikanist, Ivens
was pro-China, dus anti-Sovjetunie, dus vóór kruisraketten.
Verstappen keek later nog met groot genoegen terug op dit geslaagde bondgenootschap
tegen Griekse, Italiaanse en Spaanse Eurocommunisten.
Op het festival in Utrecht van september 2001 werd wel een pamflet uitgedeeld,
maar dat ging over heel wat anders. Regisseur Theo van Gogh verweet het nationale
recensentendom in een vlugschrift, getiteld 'Onder pygmeeën', dat het
de neus ophaalde voor genrefilms als Down van zijn collega Dick Maas.
Down was een Engelstalige remake van Maas' succesfilm De lift.
Ook filmcriticus Peter van Bueren maakte zich in de Volkskrant andere
zorgen. Hij concludeerde geschokt dat het slecht gesteld was met de vaderlandse
filmkunst, want in Utrecht was gebleken dat acteur Porgy Franssen de naam
van de Duitse regisseur Tom Tykwer niet kon uitspreken. Nog erger vond Van
Bueren dat Franssen niet vertrouwd bleek met de brochure Cinema Militans,
in 1929 gepubliceerd door de Nederlandse schrijver Menno ter Braak. Maar wie
weet dat Ter Braak daarin vrijwel elk acteren in de film afwijst als zijnde
verkapt 'tooneel' begrijpt dat acteur Franssen wel wat beters te lezen had.
Deze aandoenlijke strubbelingen tegen de achtergrond van ineenstortende wolkenkrabbers
lieten zien dat onze filmmakers en filmbeschouwers vooralsnog genezen waren
van een oude misvatting. Niet langer dachten ze dat kunstenaars bijzondere
gaven bezaten voor het redden van de mensheid en daarom de plicht hadden geëngageerde
kunst te maken. Het waren in dat opzicht burgers geworden als ieder ander:
de meesten leveren de beste maatschappelijke bijdrage, wanneer ze gewoon hun
werk blijven doen. Net als de bakker een goede daad verricht wanneer hij in
tijden van nood zijn brood blijft bakken. De Britse schrijver E.M. Forster
(A room with a view; Passage to India) ging nog een stap verder.
Na de Eerste Wereldoorlog préés hij juist de collega's die zich
afzijdig hadden gehouden, want 'wie kon wegkijken en kon blijven klagen over
de dames en de salons, bewaarde een druppeltje van ons zelfrespect, hij hield
het erfgoed van de menselijkheid in stand'. De auteur George Orwell, zelf
een bijzonder geëngageerd man, wees erop dat de soldaten in de loopgraven
van de Eerste Wereldoorlog het liefst boeken hadden gelezen die vooral niet
over de oorlog gingen. Escapisme mag!
© Hans Schoots. Dit is een update van een column in
de Filmkrant van november 2001.