'HET FLORENCE VAN DE TWINTIGSTE EEUW'
Bespiegelingen over Hollywood


In het najaar van 2000 vond in
NRC Handelsblad een discussie plaats over het amerikanisme. H.J.A. Hofland en Rudy Kousbroek waarschuwden voor de gevaren ervan en noemden de Amerikaanse commercie anti-cultureel. Als reactie schreef ik in de NRC onderstaand stuk, dat hier licht bewerkt is.

Het amerikanisme is doorgedrongen tot in de vezels van deze krant. Neem de televisiepagina op zomaar een vrijdagavond (9 september 2000). Daar worden de volgende films aanbevolen met een ster: All Stars, Jurassic Park, de James-Bondfilm From Russia with Love, Soldaat van Oranje, Dead Man Walking en Saturday Night Fever. Hoewel de Bond-film officieel Brits is, kunnen we rustig spreken van vier films uit de Hollywood(achtige) mainstream, aangevuld met twee 'commerciële' producten uit eigen land.

Opvallend is dat de typische filmhuisfilm Smilla's Sense of Snow, uitgezonden op Nederland 1, géén ster krijgt. Na de waarschuwingen van H.J.A. Hofland en Rudy Kousbroek voor de in Amerika huizende duivel van de commercie, rijst de vraag: zijn strenge maatregelen ter redactie noodzakelijk? Of kunnen we beter luisteren naar anderen, zoals de schrijver-dichter Willem Jan Otten, die eens tijdens een lezing zei: 'Hollywood is het Florence van onze eeuw.' Een mooie blijft ook het antwoord van filmmaker Wim Verstappen op de 'Kultureel Imperialisme Enkète' die het filmblad Skrien in 1971 hield onder prominenten van de Nederlandse cinema: 'De USA is de enige cultuur op dit ogenblik, zoals Rome de enige cultuur was ten tijde van Julius Ceasar.'

Kousbroek hinkt trouwens op twee gedachten. Toen hij Amerika de Satan noemde en Hoflands strijdkreet 'De vrije markt is in haar anonimiteit de grootste vijand van de literatuur, de kunsten en het onafhankelijke denken' bijviel, was dit moeilijk te rijmen met wat hij pas nog in de televisierubriek van deze krant had geschreven. Over Disney's The Jungle Book zei hij op 14 oktober: 'Artistiek was het van een grote perfectie, een Amerikaans meesterwerk'. Moet 'Amerikaans' hier ironisch gelezen worden? Ik denk het niet. Toch viel Walt Disney bij leven zelfs in Hollywood op als advocaat van het vrije-marktprincipe. Jungle Book is het resultaat van een systeem waarin commercie, een bijna 'anonieme' productiewijze en artisticiteit onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Wie Jungle Book accepteert als een meesterwerk kan daar moeilijk een uitzondering op de regel in zien.

Jungle Book geldt niet eens als een topprestatie van de Disney-studio. 'De tekenstijl is door het gebruik van de Xerox-methode ongepolijst, slordig soms. De critici zijn dan ook zuinig in hun oordeel, maar bij het grote publiek is de film van meet af aan uitgesproken populair', schrijft Disney-kenner Rein van Willigen in zijn boek Mouse Entertainment.

Deze kinderfilm voor het hele gezin is slechts een willekeurig geval temidden van honderden Hollywood-films die artistiek even waardevol of waardevoller zijn. Zij tonen aan dat de commercie niet de grootste vijand van de filmkunst hoeft te zijn, maar er sinds de vestiging van de eerste studio's in Hollywood rond 1910 ook een krachtige stimulans voor is geweest. Deze studio's werden voornamelijk geleid door Oosteuropese joden die naar Amerika waren geëmigreerd - niet het enige feit dat laat zien hoezeer Hollywood evengoed met Europa als met Amerika verbonden is. Natuurlijk is er in al die jaren ook veel slechts vandaan gekomen, al was het percentueel allicht minder dan de hoeveelheid rommel die erkende Nederlandse beeldend kunstenaars in de jaren zeventig en tachtig vervaardigden in de BKR-regeling. Zelfs in het Florence van de Renaissance moet slechte kunst zijn gemaakt.

'Hollywood' is in zijn vijfennegentigjarige bestaan een veelzijdig organisme gebleken, dat in staat is geweest de grootste talenten aan te trekken en zich voortdurend wist te vernieuwen. Onder de Duitse meesters die in de jaren twintig naar de Amerikaanse westkust trokken waren Josef von Sternberg, F.W. Murnau, Ernst Lubitsch en Wilhelm Dieterle. Na 1933 volgden uit Duitsland en Oostenrijk Fritz Lang, Billy Wilder, Robert Siodmak, Douglas Sirk en Otto Preminger, die in de jaren veertig en vijftig tot de belangrijkste regisseurs van de Amerikaanser dan Amerikaanse film noir behoorden. Uit Engeland arriveerde Alfred Hitchcock. De karavaan van naar Hollywood trekkende grote acteurs, scenarioschrijvers, setontwerpers, cameramensen en belichters uit Europa was net zo belangrijk.

Door allerlei oorzaken liep rond 1960 het tijdperk van het zogeheten klassieke Hollywood op zijn einde, met zijn verhalende film, vervaardigd via een vergaand gestandaardiseerde productiewijze. In die crisistijd bewees het systeem zijn veerkracht. Eind jaren zestig liet de wereldhoofdstad van de film zich op zijn kop zetten door jonge regisseurs als Peter Bogdanovich, Francis Coppola, Stanley Kubrick, Robert Altman en Woody Allen, gevolgd door de filmacademiegeneratie waartoe Martin Scorcese, Steven Spielberg, George Lucas, Brian de Palma en Terence Malick behoorden. Hoewel de jaren tachtig vaak te boek staan als een tijd van oninteressante blockbusters, maakten deze inmiddels oudere jongeren nog een aantal belangrijke films, terwijl er geruisloos alweer nieuwe ontwikkelingen aan kwamen.

De onafhankelijke producties van de gebroeders Coen werden gefinancierd en het Amerikaans/Italiaanse bedrijf van de legendarische producent Dino de Laurentis produceerde films van David Lynch. Nieuwe zwarte filmmakers kregen kansen. Toen jonge regisseurs recentelijk voor de dag kwamen met opzienbarende films als Magnolia, American Beauty, Fight Club en The Matrix, werd hier en daar gerept van een revolutie in Hollywood. Dat geeft een te negatief beeld van wat vooraf ging. Ook het idee dat Hollywood in deze films voor het eerst bereid is de duistere kant van de Amerikaanse samenleving te laten zien, klopt niet. Dat gebeurde al in de noir-periode van de jaren veertig en vijftig en trouwens al eerder: in The Public Enemy uit 1931 valt de bedenkelijke held in de laatste scène al dood voor de voeten van zijn liefhebbende moeder. De opzienbarende films van de laatste jaren zijn geen gevolg van een revolutie, ze zijn de zoveelste uiting van de vitaliteit en wendbaarheid die het commerciële Hollywood sinds zijn vroegste dagen heeft gehad.

Critici van Hollywood gebruiken nogal eens de truc om films of regisseurs die ze wel goed vinden tot de uitzonderingen te verklaren. Klassieke Hollywoodfilms zijn niks behalve als ze door John Ford of Howard Hawks zijn geregisseerd. De film noir was dan niet zozeer een product van Hollywood als van Duitse regisseurs. Maar de kracht van het systeem was nu juist dat het hen in zich opnam. De strijd tussen de grote studio's en onafhankelijke regisseurs en producenten is steeds een belangrijke drijfkracht geweest in het creatieve proces van Hollywood. Toen D.W. Griffith, Charles Chaplin, Douglas Fairbanks en Mary Pickford in 1919 United Artists oprichtten om zich onafhankelijk te maken van de grote studio's, plaatsten zij zich niet tegenover 'Hollywood', maar voegden ze er wat aan toe. Door de decennia heen heeft de filmstad onafhankelijken in zich opgenomen, zoals Disney kortgeleden Miramax overnam, de producent van Tarantino's revolutionaire Pulp Fiction. Miramax raakte er een deel van zijn onafhankelijkheid door kwijt, maar Disney verandert er ook door. De Hollywood-tycoons Steven Spielberg en David Geffen copieerden de productiemethoden en de creatieve ruimte van onafhankelijke producenten in hun nieuwe studio DreamWorks, met ondermeer American Beauty als resultaat. Intussen is er aan de periferie van de Amerikaanse filmwereld alweer een volgende generatie indies die, ook wanneer ze nooit overgenomen worden, hun invloed op Hollywood zullen uitoefenen.

Een aantal van de jonge honden die Hollywood veroverden aan het einde van de jaren zestig, hebben zich kunnen profileren als 'auteurs', als individuele kunstenaars. Ten dele omdat ze zelf de bazen werden van mega-productiebedrijven. Toch blijft de regisseur als individueel kunstenaar in Hollywood vooral een schijngestalte. Hij is in veel opzichten een onderdeel van het systeeem. De Nederlandse regisseur René Daalder lichtte zijn vertrek naar Hollywood ooit als volgt toe in de documentaire Op de fiets naar Hollywood: 'Ik zag hoe al die disciplines samen kwamen, een beetje zoals bij West Side Story: Robert Wise, Leonard Bernstein, Steve Sondheim, Jerome Robbins. Allemaal fantastische, geniale mensen, die samen kwamen en iets maakten dat veel groter was dan zijzelf. Zo dacht ik altijd dat film was. Helaas, in Europa was dit alles behalve het geval. Daar spraken ze zelfs over camera stilo. In Europa deden ze het omgekeerde, daar probeerden ze de camera te vergelijken met een pen op een stuk papier, die door één man over het papier voortbewogen wordt. Dat was het laatste wat ik voor ogen had.'

Hij doelde natuurlijk op de voormannen van de Franse nouvelle vague die in de jaren vijftig hadden geprobeerd in de Hollywood-studio's echte 'auteurs' op te sporen. Een van hun vondsten was John Ford, waarbij ze over het hoofd zagen dat Ford voor een aantal van zijn films pas door de studio was ingehuurd nadat scenario, cast en andere essentiële zaken al volledig waren vastgelegd, zodat zijn bewegingsruimte beperkt was. Dat hij niettemin een stempel heeft kunnen drukken kan wel waar zijn, ze hadden er geen oog voor dat andere betrokkenen misschien ook wel hun stempel op diezelfde films hebben gedrukt. Alle verdiensten van deze films op het conto schrijven van Ford doet geen recht aan de manier waarop ze tot stand zijn gekomen.

De Franse filmtheoreticus André Bazin draaide de zaak dan ook om: hij noemde de creatieve vermogens die het klassieke Hollywood wist te genereren, dankzij commercie en een strak georganiseerde productiewijze, 'het genie van het systeem'.

Met alle persoonlijke gevolgen van dien voor Europese en andere individualisten. Amerika-fan Wim Verstappen schreef in de jaren zeventig vanaf de Westkust aan zijn kompaan Pim de la Parra: 'Ik heb ook zoveel van Hollywood gezien dat ik weet dat ik er niet echt thuis hoor. Maar niemand hoort echt thuis in Hollywood'. Dat is ook het dilemma van Paul Verhoeven, die weer films in Nederland wil maken omdat hij in Hollywood zelden kan doen wat hij wil. Er staat wel tegenover dat Robocop, Total Recall, Basic Instinct en Starship Troopers er zonder hem niet waren geweest. Het fascinerende is juist dat ze het resultaat zijn van een samenspel tussen het anonieme systeem én Verhoeven.

Het American Film Institute heeft kortgeleden een Top Honderd samengesteld van de beste Amerikaanse films aller tijden (www.afionline.org/100movies). Op nummer één staat, zoals altijd, Citizen Kane van Hollywoods enfant terrible Orson Welles. Op twee staat daar als contrast tegenover Casablanca van regisseur Michael Curtiz, een echte studioman, over wie de filmencyclopedie van Ephraim Katz zegt: 'Met zijn krachtige persoonlijkheid wist hij geregeld een draai te geven aan het meest routineuze materiaal, en het was vaak moeilijk uit te maken wie ondergeschikt was aan wie, Curtiz aan het studio-systeem of het studio-systeem aan Curtiz. Meestal leken ze samen te vallen.' De Library of Congress wijst via een andere lijst het belangrijkste Amerikaanse filmerfgoed van de afgelopen eeuw aan (www.loc.gov/film/titles). Zulke lijsten zijn altijd discutabel. Feit blijft dat vele honderden Amerikaanse films op de lijst van onvervangbaar cultureel erfgoed thuis horen, niet alleen van de Verenigde Staten maar van de hele wereld. De meeste daarvan zijn gemaakt door de fameuze studio's aan de Westkust.

© Hans Schoots. Bewerkte versie van een artikel in NRC Handelsblad.

^